Aan de kust van de Noordelijke IJszee en de Beringzee – van Siberië, over Alaska en Canada, en oostwaarts naar Groenland – leven de Yup´ik, Unangan en Inuit in de meest onherbergzame omgeving op aarde. Hun vermogen om te overleven hangt af van hun kennis van land, oceaan, ijs en lucht, en van het gedrag van dieren – kennis die zij in duizenden jaren hebben vergaard. Duizenden jaren lang wisselden families goederen uit en deelden ze feesten en ceremonies met naburige stammen. Tegen de jaren 1700 breidden inheemse en niet-inheemse handelaars deze contactketens uit naar het binnenland als reactie op de Europese vraag naar pelzen. Walvisvangst en prospectie brachten verdere veranderingen in de regio, toen voorheen nomadische volken dorpen stichtten rond de overwinteringsplaatsen van schepen.
In het Subarctische gebied – van Labrador tot het binnenland van Alaska – jaagden Indianen, Cree’s, Athapaskanen en andere inheemse volken op kariboes en ander wild, visten, en conserveerden vlees en huiden. Dit bleken verkoopbare vaardigheden te zijn voor Franse en Engelse handelaren en handelsmaatschappijen. In de jaren 1800 stichtten mensen van gemengde Franse en inheemse afkomst aparte Métis-gemeenschappen in de regio en creëerden een prachtige nieuwe stijl van bloemenkraalwerk.
Inheemse mensen jagen nog steeds op ijs en sneeuw met behulp van sneeuwscooters en GPS en zijn gewilde waarnemers van de klimaatverandering. Nunavut, het grootste federale territorium in Canada, getuigt van de continuïteit en duurzaamheid van de inheemse gemeenschappen in deze regio. Nunavut werd in 1999 opgericht op het land en de eilanden ten noorden en westen van Hudson Bay, en de bevolking van 30.000 mensen bestaat voor meer dan 80 procent uit Inuit.