De eerste vastgelegde morele codes die we bezitten, zoals de Code van Hammurabi (1760 v. Chr.) of de Tien Geboden van de Mozaïsche Wet (1400 v. Chr.) berusten op het gezag van goddelijke geboden. Sommigen debatteren er vandaag nog over of er een moraal kan bestaan zonder God. In De gebroeders Karamazov stelt Dostojevski beroemd dat “als God niet bestaat, alles geoorloofd is”.
Hoewel Socrates aantoonde dat gezag, goddelijk of wereldlijk, op zichzelf nooit genoeg is. In een door Plato opgetekende (of verzonnen) dialoog vraagt Socrates aan Euthyphro: “Is een handeling juist omdat zij door de goden is bevolen, of bevelen de goden haar omdat zij juist is? Zou bijvoorbeeld zinloze wreedheid alleen verkeerd zijn omdat God het verbiedt, of verbiedt God het omdat het verkeerd is? Kunnen goed en kwaad alleen door een goddelijke openbaring worden gekend, of kunnen wij ze ook kennen door de menselijke wereld te onderzoeken? Tenzij je heel hard voor de eerste optie bent, kunnen we niet alleen een beroep doen op religieuze tradities om goed en kwaad te definiëren. Als we geloven dat er een reden is waarom een bepaalde handeling goed of fout is, dan moeten we aan de hand van zulke redenen op zoek gaan naar de algemene betekenis van goed en fout.
We leven in een wereld van theïsten, atheïsten, en veel daartussenin. Een marktplaats van vele religieuze en seculiere wereldbeelden. Op het eerste gezicht lijkt het Euthyphro dilemma een uitdaging voor de waarde van religieuze tradities. In feite is het een vraag die de religieuzen en de seculieren verenigt in de noodzaak om goed en kwaad te zoeken in de menselijke wereld, of we dat nu wel of niet in God zoeken. In plaats van de religieuzen de goddeloze moraal te misprijzen en de seculieren het idee van geloofstradities te misprijzen, zouden we moeten erkennen dat elke juiste moraal in gelijke mate voor iedereen bestaat. Net zoals het universum (volgens Hick) dubbelzinnig is en op een geldige manier kan worden geïnterpreteerd als een door God bezielde of een louter materiële plaats, zo kunnen de grondbeginselen van de moraal worden geconceptualiseerd binnen beide soorten wereldbeelden. Het is niet nodig dat gelovigen en buitenkerkelijken bij het bespreken van ethiek een muur optrekken.
John Hick wijst erop dat ‘de gouden regel’ van Jezus ‘Doe anderen aan zoals je zou willen dat zij jou zouden behandelen’ voorkomt in de Hindoeïstische, Confucianistische, Taoïstische, Zoroastrische, Jain, Boeddhistische, Hebreeuwse, Christelijke en Moslim geschriften. Maar het is ook de basis voor Kant’s Categorische Imperatief:
‘Handel alleen volgens die stelregel waardoor je tegelijkertijd kunt willen dat hij een universele wet wordt.’
Het goede nieuws is dus: de atheïst en de gelovige kunnen de diepste realiteiten van het universum heel verschillend interpreteren, maar ze kunnen samen campagne voeren voor een betere wereld omdat ze kunnen erkennen dat we allemaal dezelfde wereld delen. Socrates heeft de weg gewezen.
Ik heb twee conclusies. Ten eerste is ethiek, ja zelfs alle moraal, afhankelijk van wederkerigheid en wederzijds respect. Wij allen, gelovigen en buitenkerkelijken, zouden er goed aan doen dit te onthouden. Ten tweede, Jezus had een snappere zinswending dan Kant.