Een moedersleutel bedient een set van verschillende sloten. Meestal is er niets bijzonders aan de sleutel zelf, maar wel aan de sloten waarin hij past. Deze sloten met hoofdsleutel zijn geconfigureerd om te werken met twee, of meer, verschillende sleutels: een specifieke sleutel voor elk slot (de wisselsleutel), die geen van de andere sloten in de set kan bedienen, en de hoofdsleutel, die alle sloten in de set bedient. Sloten met hoofdsleutels hebben een tweede set van het mechanisme waarmee ze worden bediend, die identiek is aan alle andere sloten in de set. Zo hebben stiftcilindersloten met hoofdsleutel vaak twee breekpunten op elke stiftpositie, één voor de wisselsleutel en één voor de hoofdsleutel. Een veel veiliger (en duurder) systeem heeft twee cilinders in elk slot, een voor de wisselsleutel en een voor de hoofdsleutel.
Slotsystemen met hoofdsleutels verminderen over het algemeen de algehele veiligheid. Het feit dat sommige penkamers twee schaarpunten hebben, biedt meer mogelijkheden bij het picken en maakt het ook mogelijk meer sleutels te gebruiken. Bijvoorbeeld, een standaard 6 pins cilinder, die is ontworpen om te worden bediend door slechts één sleutel, kan worden bediend door maximaal 26 = 64 sleutels als er twee breekpunten in elke kamer zijn.
Grotere organisaties, met complexere systemen, kunnen meerdere niveaus van hoofdsleutels hebben, waarbij de sleutel op het hoogste niveau werkt in alle sloten in het systeem. Om dit te visualiseren, kan men denken aan een hiërarchisch diagram, of een boom.
Er bestaat een praktische mogelijkheid om een werkende hoofdsleutel voor een heel systeem te maken, als men maar toegang heeft tot één enkel slot met hoofdsleutel, de bijbehorende sleutel, een voorraad blanco sleutels en de mogelijkheid om nieuwe sleutels te slijpen.
Slotenmakers kunnen ook slijpvormen voor een vervangende hoofdsleutel bepalen, als zij verschillende sleutelvoorbeelden van een bepaald systeem krijgen.