PrehistorieEdit

Main article: Frisii
Kaart van de Noordzeekust, ca. 150 na Chr. (toont abusievelijk landmassa’s uit het einde van de 20e eeuw)

De Frisii behoorden tot de migrerende Germaanse stammen die zich na het uiteenvallen van Keltisch Europa in de 4e eeuw v. Chr. langs de Noordzee vestigden. Zij beheersten het gebied van ongeveer het huidige Bremen tot Brugge, en veroverden veel van de kleinere eilanden voor de kust. Het weinige dat over de Frisii bekend is, is afkomstig van enkele Romeinse verslagen, waarvan de meeste van militaire aard zijn. Plinius de Oudere zei dat hun land met bossen bedekt was en dat hoge bomen tot aan de rand van de meren groeiden. Zij leefden van landbouw en veeteelt.

Tacitus zou in zijn Germania alle Germaanse volken van de regio beschrijven als hebbende gekozen koningen met beperkte macht en invloedrijke militaire leiders die meer door voorbeeld dan door gezag leidden. De mensen leefden in verspreide nederzettingen. Hij merkte de zwakte van de Germaanse politieke hiërarchieën specifiek op met betrekking tot de Frisii, toen hij de namen noemde van twee koningen van de 1e eeuw Frisii en eraan toevoegde dat zij koningen waren “voor zover de Germanen onder koningen vallen”.

In de 1e eeuw v. Chr. hielden de Frisii een Romeinse opmars tegen en slaagden er zo in hun onafhankelijkheid te bewaren. Sommige of alle Frisii kunnen zich in de late Romeinse tijd bij de Frankische en Saksische volkeren hebben gevoegd, maar zij zouden in Romeinse ogen een aparte identiteit behouden tot ten minste 296, toen zij gedwongen werden zich te hervestigen als laeti (lijfeigenen uit het Romeinse tijdperk) en daarna uit de opgetekende geschiedenis verdwenen. Hun vermoedelijke bestaan in de 4de eeuw wordt bevestigd door de archeologische vondst van een soort aardewerk dat uniek is voor het Frisia van de 4de eeuw, terp Tritzum genaamd, en waaruit blijkt dat een onbekend aantal Frisii zich in Vlaanderen en Kent hervestigde, waarschijnlijk als laeti onder de eerder genoemde Romeinse dwang. Het land van de Frisii werd rond 400 grotendeels verlaten als gevolg van de conflicten in de Migratieperiode, de verslechtering van het klimaat en de overstromingen door een stijging van de zeespiegel.

Vroege MiddeleeuwenEdit

Main article: Friese rijk
Het Friese rijk in 716 na Chr.

Het gebied lag een of twee eeuwen leeg, toen veranderende milieu- en politieke omstandigheden de regio weer bewoonbaar maakten. In die tijd, tijdens de Migratieperiode, bevolkten “nieuwe” Friezen (waarschijnlijk afstammend van een samensmelting van Angelen, Saksen, Juten en Frisii) de kuststreken opnieuw.(p792) Deze Friezen bestonden uit stammen met losse banden, gecentreerd in oorlogsbendes maar zonder grote macht. De vroegste Friese verslagen noemen vier sociale klassen, de ‘ethelings (nobiles in Latijnse documenten; adel in het Nederlands en Duits) en frilings (vrijen in het Nederlands en Freien in het Duits), die samen de “Vrije Friezen” vormden die naar het hof konden stappen, en de laten of liten met de slaven, die tijdens de Vroege Middeleeuwen in de laten werden opgenomen, omdat de slavernij niet zozeer formeel werd afgeschaft, maar verdampt. De laten waren pachters van land dat zij niet bezaten en konden daaraan gebonden zijn op de wijze van lijfeigenen, maar konden in latere tijden hun vrijheid kopen.(p202)

Onder het bewind van koning Aldgisl kwamen de Friezen in conflict met de Frankische burgemeester van het paleis Ebroin, over de oude Romeinse grensversterkingen. Aldgisl kon met zijn leger de Franken op een afstand houden. Tijdens het bewind van Redbad keerde het tij echter in het voordeel van de Franken; in 690 zegevierden de Franken in de Slag bij Dorestad. In 733 stuurde Karel Martel een leger tegen de Friezen. Het Friese leger werd teruggedrongen tot Eastergoa. Het volgende jaar vond de Slag bij de Boarn plaats. Karel voerde een leger over het Almere met een vloot die hem in staat stelde tot aan De Boarn te varen. De Friezen werden in de daaropvolgende slag verslagen,(p795) en hun laatste koning Poppo werd gedood. De overwinnaars begonnen met het plunderen en verbranden van heidense heiligdommen. Karel Martel keerde terug met veel buit, en brak de macht van de Friese koningen voorgoed. De Franken annexeerden de Friese gebieden tussen het Vlie en de Lauwers. Zij veroverden het gebied ten oosten van de Lauwers in 785, toen Karel de Grote Widukind versloeg. De Karolingers stelden Frisia onder het bewind van grewan, een titel die losjes verwant is aan graaf in zijn vroege betekenis van “gouverneur” in plaats van “feodale opperheer”.(p205) Ongeveer 100.000 Nederlanders verdronken in een overstroming in 1228.

Friese vrijheidEdit

Main article: Friese vrijheid
Pier Gerlofs Donia in 1516 zoals afgebeeld op een 19e-eeuws schilderij van Johannes Hinderikus Egenberger

Toen rond 800 de Scandinavische Vikingen voor het eerst Frisia aanvielen, dat nog onder Karolingisch bewind stond, werden de Friezen vrijgesteld van militaire dienst op vreemd grondgebied om zich tegen de heidense Vikingen te kunnen verdedigen. Met hun overwinning in de Slag bij Norditi in 884 konden zij de Vikingen definitief uit Oost-Friesland verdrijven, hoewel het voortdurend bedreigd bleef. Terwijl in de rest van Europa feodale heren regeerden, ontstonden er in Frisia geen aristocratische structuren. Deze “Friese vrijheid” werd in het buitenland vertegenwoordigd door redjeven die gekozen werden uit de rijkere boeren of uit gekozen vertegenwoordigers van de autonome plattelandsgemeenten. Oorspronkelijk waren de redjeven allen rechters, zogenaamde Asega, die benoemd werden door de territoriale heren.

Nadat belangrijke gebieden verloren gingen aan Holland in de Friso-Hollandse Oorlogen, kende Frisia een economische teruggang in het midden van de 14e eeuw. Samen met een afname van het aantal kloosters en andere gemeenschapsinstellingen, leidde sociale onenigheid tot de opkomst van adel zonder eigendomsrecht, de zogenaamde haadlingen, rijke landeigenaren met grote stukken land en versterkte huizen die de rol van rechterlijke macht overnamen en bescherming boden aan hun lokale inwoners. De interne strijd tussen de regionale leiders leidde tot bloedige conflicten en de indeling van de gewesten in twee tegengestelde partijen: de Fetkeapers en de Skieringers. Op 21 maart 1498 ontmoette een kleine groep Skieringers uit Westergo in het geheim Albert III, hertog van Saksen, de gouverneur van de Habsburgse Nederlanden, in Medemblik om zijn hulp te vragen. Albrecht, die de reputatie had verworven een geducht militair bevelhebber te zijn, stemde toe en veroverde spoedig geheel Friesland. Keizer Maximiliaan van Habsburg benoemde Albrecht in 1499 tot erfelijk potestaat en gouverneur van Friesland.

In 1515 begon een leger van boerenrebellen en huurlingen, bekend als de Arumer Zwarte Hoop, een boerenopstand tegen de Habsburgse autoriteiten. Aanvoerder was de boer Pier Gerlofs Donia, wiens boerderij in brand was gestoken en wiens verwanten waren gedood door een plunderend Landsknecht-regiment. Aangezien het regiment door de Habsburgse autoriteiten was ingezet om de burgeroorlog van de Fetkeapers en Skieringers te onderdrukken, legde Donia de schuld bij de autoriteiten. Hierna verzamelde hij boze boeren en enkele kleine edellieden uit Frisia en Gelderland en vormde de Arumer Zwarte Hoop.De opstandelingen kregen financiële steun van Karel II, hertog van Gelders, die het hertogdom Gelders opeiste als verzet tegen het Huis Habsburg. Karel nam ook huurlingen onder bevel van zijn legeraanvoerder Maarten van Rossum in dienst om hen te steunen. Toen het tij zich na de dood van Donia in 1520 tegen de opstandelingen keerde, trok Karel zijn steun in, zonder welke de opstandelingen hun huurlingenleger niet meer konden betalen. De opstand werd in 1523 beëindigd en Frisia werd ingelijfd bij de Habsburgse Nederlanden, waarmee een einde kwam aan de Friese vrijheid.

Moderne tijdEdit

De Friese afgevaardigde weigert te knielen voor Filips II bij zijn kroning

Karels V, de Heilige Roomse Keizer, werd de eerste heer van de heerlijkheid Frisia. Hij benoemde Georg Schenck van Toutenburg, die de opstand van de boeren had neergeslagen, tot stadhouder om in zijn plaats over de provincie te regeren. Toen Karel in 1556 afstand deed van de troon, werd Frisia samen met de rest van de Nederlanden geërfd door Filips II van Spanje. In 1566 sloot Frisia zich aan bij de Nederlandse Opstand tegen de Spaanse overheersing.

In 1577 werd George de Lalaing, Graaf van Rennenberg, benoemd tot Stadhouder van Frisia en andere provincies. Hij was een gematigd man, die door beide partijen werd vertrouwd, en probeerde de rebellen met de Kroon te verzoenen. Maar in 1580 verklaarde Rennenburg zich aan de kant van Spanje. De Staten van Frisia verzamelden troepen en namen zijn bolwerken Leeuwarden, Harlingen en Stavoren in. Rennenburg werd afgezet en Frisia werd de vijfde heerlijkheid die zich aansloot bij de Unie van Opstandelingen van Utrecht. Vanaf 1580 waren alle stadhouders lid van het Huis van Oranje-Nassau. Met de Vrede van Münster in 1648 werd Frisia een volwaardig lid van de onafhankelijke Nederlandse Republiek, een federatie van provincies. In economisch en dus ook in politiek belang stond Friesland naast de provincies Holland en Zeeland.

In 1798, drie jaar na de Bataafse Omwenteling, werd de provinciale heerlijkheid Frisia opgeheven en werd het grondgebied verdeeld over de departementen Eems en Oude IJssel. Dit was echter van korte duur, want in 1802 werd Frisia heropgericht, echter als departement. Toen de Nederlanden in 1810 door het Eerste Franse Keizerrijk werden geannexeerd, werd het departement in het Frans omgedoopt tot Frise. Na de nederlaag van Napoleon in 1813 en de invoering van een nieuwe grondwet in 1814 werd Friesland een provincie van het Soevereine Vorstendom der Verenigde Nederlanden, en een jaar later van het unitaire Koninkrijk der Nederlanden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.