Wetenschappers hebben lang geworsteld om te verklaren waarom de beenvissen zo klein zijn: De zwaarste – de oceaan zonnevis – is slechts 2.3 ton, maar kraakbeenvissen zoals walvishaaien kunnen tot 34 ton wegen. Nu suggereert een nieuwe studie van een oude reus dat dit moderne verschil slechts een evolutionair toeval is.
Botvissen, die zo’n 95% van alle vissoorten uitmaken, zouden volgens één argument beperkt kunnen worden door hun metabolisme. Grotere dieren moeten het over het algemeen met minder zuurstof per gram weefsel doen; omdat beenvissen hogere stofwisselingsvereisten lijken te hebben dan haaien, zou het voor hen simpelweg onmogelijk kunnen zijn om veel groter te worden dan de oceaanzonnevis.
Enter Leedsichthys problematicus. Deze uitgestorven vis, waarvan wordt aangenomen dat hij de grootste is, leefde ongeveer 165 miljoen jaar geleden in Europa en Zuid-Amerika. Hij werd minstens 16,5 meter lang en woog mogelijk 45 ton, wat betekent dat hij zelfs groter was dan de huidige walvishaai.
Ter beseffend dat moderne biologen de oude vissen buiten beschouwing hadden gelaten, besloten de wetenschappers de stofwisselingsbehoeften van L. problematicus te berekenen. Zij gebruikten gegevens van levende beenvissen als leidraad en stelden vast dat hij niet alleen zou hebben overleefd, maar zelfs zou hebben gefloreerd: In theorie zou de reusachtige vis met een snelheid van 17,8 kilometer per uur hebben kunnen voortbewegen en toch zijn weefsels van voldoende zuurstof hebben kunnen voorzien, zo melden zij deze maand in Palaeontology. Ter vergelijking, de snelste levende vissen zwemmen waarschijnlijk niet sneller dan 30 kilometer per uur.
Het is nog steeds een raadsel waarom er vandaag de dag geen gigantische beenvissen zijn, maar metabolisch gezien is er geen reden waarom ze niet zouden kunnen bestaan, concluderen de onderzoekers.