De erfenis van de Griekse mythologie belichaamde reeds het verlangen om de werkelijkheid als een geheel te articuleren en deze universaliserende impuls was van fundamenteel belang voor de eerste projecten van speculatief theoretiseren. Het lijkt erop dat de orde van het “zijn” eerst verbeeld werd voordat er abstract over werd nagedacht. In de oude Griekse filosofie is de arche het element en het eerste beginsel van de bestaande dingen. Dit wordt beschouwd als een permanente substantie of natuur (physis), hetzij een of meer, die behouden blijft in de generatie van de rest ervan. Hieruit ontstaan eerst alle dingen en hierin worden zij opgelost in een uiteindelijke toestand. Deze bron van entiteit wordt altijd bewaard. (Aristoteles-Metaph.A, 983, b6ff). Anaximander was de eerste filosoof die arche gebruikte voor datgene wat schrijvers vanaf Aristoteles “het substraat” noemden (Simplicius Phys. 150, 22). De Griekse filosofen schreven aan de arche goddelijke eigenschappen toe. Het is de goddelijke horizon van de substantie die alle dingen omvat en waardeert.
Thales van Miletus (7e tot 6e eeuw v. Chr.), de vader van de filosofie, beweerde dat het eerste beginsel van alle dingen water is, en beschouwde het als een substantie die beweging en verandering in zich draagt. Zijn theorie werd ondersteund door de waarneming van vochtigheid over de gehele wereld en viel samen met zijn theorie dat de aarde op water dreef. Zijn ideeën werden beïnvloed door de mythologische kosmogonie van het Nabije Oosten en waarschijnlijk door de Homerische uitspraak dat de omringende Oceanus (oceaan) de bron is van alle bronnen en rivieren.
Thales’ theorie werd weerlegd door zijn opvolger en gewaardeerde leerling, Anaximander. Anaximander merkte op dat water niet de oer kon zijn, omdat het geen aanleiding kon geven tot zijn tegendeel, vuur. Anaximander beweerde dat geen van de elementen (aarde, vuur, lucht, water) arche kon zijn om dezelfde reden. In plaats daarvan stelde hij het bestaan van het apeiron voor, een onbepaalde substantie waaruit alle dingen geboren worden en waarnaar alle dingen zullen terugkeren. Apeiron (eindeloos of grenzeloos) is iets volkomen onbepaalds en Anaximander werd waarschijnlijk beïnvloed door de oorspronkelijke chaos van Hesiod (gapende afgrond). Hij bedoelde waarschijnlijk in de eerste plaats “onbepaald in soort”, maar nam aan dat het ook “van onbeperkte omvang en duur” betekende. De notie van tijdelijke oneindigheid was bij de Griekse geest al vanaf de verre oudheid bekend in de religieuze opvatting van onsterfelijkheid en Anaximanders beschrijving was in bewoordingen die bij deze opvatting pasten. Deze oer wordt “eeuwig en tijdloos” genoemd. (Hippolitus I,6,I;DK B2)
Anaximenes, de leerling van Anaximander, bracht nog een andere theorie naar voren. Hij keert terug naar de elemententheorie, maar deze keer stelt hij lucht, in plaats van water, als de oer en kent er goddelijke attributen aan toe. Hij was de eerste geregistreerde filosoof die een theorie van verandering gaf en deze met waarnemingen ondersteunde. Aan de hand van twee tegengestelde processen van rarefactie en condensatie (verdunnen of verdikken), legt hij uit hoe lucht deel uitmaakt van een reeks veranderingen. Rareficeerde lucht wordt vuur, gecondenseerde lucht wordt eerst wind, dan wolk, water, aarde en steen in volgorde. De oer is technisch wat ten grondslag ligt aan alle werkelijkheid/verschijningen.