Hoofdstuk 17.20 MULTIPLE-FAMILY RESIDENTIAL ZONE (R3)

Verdelingen:

17.20.010 Gebruik zonder meer toegestaan.

17.20.020 Voorwaardelijk gebruik toegestaan.

17.20.030 Ontwikkelingstoetsing.

17.20.040 Perceelgrootte.

17.20.050 Afstandseisen.

17.20.060 Uitzonderingen op afstand.

17.20.070 Hoogte van gebouwen.

17.20.080 Perceelbedekking.

17.20.090 Overgang bouwhoogte.

17.20.100 Oriëntatie van gebouwen.

17.20.110 Bouwvorm.

17.20.120 Aanvullende normen voor Townhome (eengezinswoningen/rijwoningen).

17.20.130 Aanvullende normen voor buurtwinkels.

17.20.140 Meergezinswoningen aanvullende normen.

17.20.010 Gebruik dat zonder meer is toegestaan.

In een R3-zone zijn alleen de volgende vormen van gebruik, de bijbehorende toepassingen en gebruik dat als soortgelijk is aangemerkt, zonder meer toegestaan. Andere vormen van gebruik zijn uitdrukkelijk verboden.

A. Meergezinswoningen (drie of meer geschakelde eenheden op één perceel).

B. Townhomes (geschakelde eengezinswoningen of rijtjeshuizen op eigen kavels met drie of meer eenheden).

C. Commercieel gebruik in de buurt, zoals gedefinieerd in JCMC 17.20.130.

D. Duplex (aaneengebouwde woning met twee woningen op één perceel), die moet voldoen aan de normen in de R2-zone (hoofdstuk 17.15 JCMC).

E. Bijkomende structuren.

F. Woonzorgcentra en woonzorgvoorzieningen (ORS 197.660 t/m 197.670).

G. Soortgelijke toepassingen als hierboven vermeld.

17.20.020 Voorwaardelijk gebruik toegestaan.

In een R3-zone zijn de volgende vormen van gebruik en de daarbij behorende bijbehorende toepassingen toegestaan, wanneer dit is toegestaan in overeenstemming met de vereisten van hoofdstuk 17.130 JCMC:

A. Manufactured dwelling park dat voldoet aan de eisen van hoofdstuk 17.100 JCMC.

17.20.030 Ontwikkelingstoetsing.

In een R3-zone is ontwikkelingstoetsing door de stadsbeheerder of een door hem aangewezen persoon vereist om naleving van JCMC 17.20.050 tot en met 17.20.140 met betrekking tot R3-normen te waarborgen.

A. Gebruik dat ontwikkelingsbeoordeling vereist. Voor de volgende toepassingen is een ontwikkelingsbeoordeling vereist:

1. Townhomes;

2. Meergezinswoningen;

3. Commerciële gebouwen in de buurt;

4. Verzorgingshuizen en woonzorgvoorzieningen.

B. Procedure. Herziening van de ontwikkeling is een niet-discretionaire, administratieve toetsing die wordt uitgevoerd door de stadsbestuurder of een door hem aangewezen persoon. De ontwikkelingsbeoordeling volgt de JCMC 17.150.070(A)(1), Type I-procedure – Administratief besluit.

C. Algemene indieningsvereisten. De aanvrager dient een aanvraag in op door de stadsbeheerder verstrekte formulieren die:

1.

1. alle vereiste algemene informatie bevat;

2. voldoende gedetailleerd ingaat op de criteria voor beoordeling en actie; en

3. wordt ingediend met de vereiste vergoeding zoals vastgesteld door de gemeenteraad.

D. Development Review Informatie. Een aanvraag voor ontwikkeling beoordeling moet een voorgestelde site plan op een pagina formaat van 11 inch bij 17 inch of groter, met de volgende informatie, indien van toepassing, en andere soortgelijke informatie als nodig geacht door de stad beheerder of aangewezen:

1. Noordpijl, schaal, namen, adressen en telefoonnummers van alle personen die als eigenaars zijn vermeld in de meest recent geregistreerde akte.

2. Naam, adres en telefoonnummers van de projectontwerper, ingenieur, landmeter en/of planner, indien van toepassing.

3. Het voorgestelde ontwikkelingsgebied, met inbegrip van grenzen, afmetingen en bruto oppervlakte.

4. Kenmerken die worden voorgesteld om op het terrein te blijven.

5. De plaats en de afmetingen van alle bestaande en voorgestelde constructies, nutsvoorzieningen, bestrating en andere verbeteringen op het terrein. De afmetingen van de tegenslagen voor alle bestaande en voorgestelde gebouwen moeten op het terreinplan worden vermeld, met inbegrip van de afmetingen die nodig zijn om de commerciële vloeroppervlakte te berekenen, indien van toepassing.

6. Landschapsplan, indien van toepassing.

7. Locatie en afmetingen van alle voorgestelde openbare en particuliere straten, opritten, rechten van overpad en erfdienstbaarheden.

8. Locatie en afmetingen van in- en uitgangen van het terrein voor toegang voor voertuigen en voetgangers, met inbegrip van verkeersroutes voor voetgangers en de locatie en afmetingen van parkeerterreinen, indien van toepassing.

9. Locatie en afmetingen van gemeenschappelijke en particuliere open ruimten, indien van toepassing.

10. Plaats en afmetingen van vuilnisbakken, indien van toepassing.

11. Detailtekeningen van terreinontsierende omheining, indien van toepassing.

12. Bouwkundige tekeningen.

a. Aanzichten van gebouwen ter illustratie van de oriëntatie van het gebouw (JCMC 17.20.100) en de vormkenmerken van het gebouw (JCMC 17.20.110);

b. Bouwplannen ter illustratie van aanvullende normen voor herenhuizen (JCMC 17.20.120), indien van toepassing;

c. De naam, het adres en het telefoonnummer van de architect.

17.20.040 Kavelgrootte.

In een R3-zone is de kavelgrootte als volgt:

A. Voor meergezinswoningen, woonzorgcentra en woonzorgvoorzieningen bedraagt de minimale kaveloppervlakte 7.500 vierkante voet. De minimale breedte van de kavel bij de voorgevelrooilijn bedraagt 50 voet, en bij doodlopende kavels 35 voet.

B. Voor townhomes (geschakelde eengezinswoningen of rijtjeshuizen) bedraagt de minimumkaveloppervlakte 2.500 vierkante voet per eenheid. De minimale breedte van de kavel aan de voorste eigendomsgrens bedraagt 25 voet.

C. Voor commercieel buurtgebruik bedraagt de minimumoppervlakte van een kavel 5.000 vierkante voet. De minimale breedte van het perceel aan de voorste eigendomsgrens bedraagt 60 voet. Voor tweegezinswoningen (duplexen) bedraagt de oppervlakte van de kavel ten minste 5.000 vierkante voet. De minimale breedte van de kavel aan de voorste eigendomsgrens bedraagt 50 voet en 35 voet voor doodlopende straten.

17.20.050 Setback requirements.

Deze norm is van toepassing op meergezinswoningen, townhomes, commerciële buurtontwikkelingen, en woonzorgcentra en woonzorgfaciliteiten. Behalve zoals bepaald in JCMC 17.95.060, in een R3 zone, zijn de erven, gemeten vanaf de eigendomsgrens tot de fundering van het gebouw met een maximale projectie van drie voet in elke setback gebied als gedefinieerd in JCMC 17.20.060, als volgt:

A. Een minimale voorste setback van 15 voet is vereist voor meergezinswoningen en townhomes, behalve dat een overdekte (maar niet gesloten) veranda mag zich binnen 10 voet van de voorste lijn. Voor een commercieel gebouw in de buurt is een minimum-voorbouw van 10 voet vereist.

B. Elke zijtuin setback moet een minimum van zes meter, behalve dat op hoekpercelen, de zijtuin aan de straatzijde moet een minimum van 15 meter gemeten vanaf de fundering te zijn. Townhomes hebben geen setback eis wanneer zij gemeenschappelijke muren hebben.

C. De achtertuin moet een minimum van 15 voet bedragen. Een uitzondering is toegestaan wanneer een rijtjeshuis, een garage of een andere bijgebouw aan een steeg grenst, in welk geval de achtertuin (tegenover de steeg) een minimum van vier voet moet bedragen.

D. In het geval van een duplex residentieel gebruik op een hoekperceel waar de primaire voertuigen toegang wordt verleend van twee straten, dan zullen beide werven grenzend aan de straat worden beschouwd als de voortuin met de juiste voortuin setbacks. Tegenvallers voor achtererven worden afzonderlijk gemeten voor elke woning tegenover de voortuin (zie bijlage A, diagram 2).

E. Alle gebouwen moeten zodanig worden gesitueerd dat ze niet in een erfdienstbaarheid van openbaar nut of in de vrije zichtzones binnendringen (JCMC 17.95.090).

17.20.060 Uitzonderingen op de setback.

In een R3-zone mogen de volgende architectonische elementen in de setback yards uitsteken: dakranden, schoorstenen, erkers, overstekken en soortgelijke architectonische elementen mogen maximaal drie voet in de setbacks uitsteken; op voorwaarde dat aan de State Fire Code wordt voldaan. Muren en schuttingen mogen worden geplaatst op de erfgrens, met inachtneming van de normen in het GCB 17.95.020. Muren en hekken binnen voortuinen moeten bovendien voldoen aan de zichtafstandsnormen van JCMC 17.95.090.

17.20.070 Hoogte van gebouwen.

In een R3-zone mag de hoogte van gebouwen niet meer dan 35 voet bedragen. De hoogte van gebouwen mag worden beperkt tot minder dan het maximum als dat nodig is om te voldoen aan de overgangsnorm voor de hoogte van gebouwen in JCMC 17.20.090.

A. Toepasselijkheid. Deze norm is van toepassing op townhomes, meergezinsgebouwen, en buurtcommerciële gebouwen.

B. Methode van meting. De verticale afstand van een constructie gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het afgewerkte niveau binnen 20 voet van de constructie tot het hoogste punt van de constructie. Niet inbegrepen in de maximumhoogte zijn: schoorstenen, klokkentorens, torens, dakapparatuur, vlaggenmasten en soortgelijke voorzieningen die niet voor menselijke bewoning zijn bestemd.

17.20.080 Perceelbedekking.

In een R3 zone mag het gebouw (of de gebouwen) niet meer dan 60 procent van het perceeloppervlak innemen.

17.20.090 Overgang bouwhoogte.

In een R3-zone mogen nieuwe gebouwen of delen van nieuwe gebouwen die hoger zijn dan één bouwlaag en die grenzen aan een bestaand vrijstaand eengezins- of duplexgebouw van één bouwlaag, een bouwhoogte van niet meer dan één voet hebben voor elke voet horizontale afstand vanaf de erfgrens.

17.20.100 Oriëntatie van gebouwen.

In een R3-zone moeten de hoofdingangen van alle gebouwen die grenzen aan particuliere straten, plaatselijke straten of verzamelstraten op de straat georiënteerd zijn. De ingangen van meergezins- en buurtwinkelgebouwen kunnen ingangen voor individuele eenheden, ingangen van lobby’s of ingangen van breezeways/courtyards omvatten. Als alternatief mag de ingang van een gebouw naar een zijtuin gericht zijn wanneer er een rechtstreekse voetgangersgang is tussen de ingang van het gebouw en de straat. Dit punt is niet van toepassing op gebouwen die uitsluitend bedoeld zijn om er mechanische apparatuur in onder te brengen.

A. Off-street parkeerplaatsen en opritten mogen niet worden geplaatst tussen gebouwen en straten.

17.20.110 Bouwvorm.

In een R3-zone moeten nieuwe meergezinswoningen, townhomes, woonzorgcentra en woonzorgvoorzieningen, en commerciële buurtvoorzieningen voldoen aan de volgende bouwvormnormen (zie bijlage A, schema’s 6 en 7):

A. Structuren mogen geen ononderbroken horizontale afstand van meer dan 150 voet hebben (gemeten van kopgevel tot kopgevel);

B. De daken moeten zadeldak, schilddak of spantdak zijn, een minimale helling van vier voet hoog voor elke twaalf voet breed, met ten minste een overstek van zes voet (dakvoet), of ze mogen plat zijn met een decoratieve kroonlijst;

C. Ontwerpeigenschappen. Alle naar de straat gerichte gevels moeten ontwerpelementen bevatten zoals verspringingen, balkons, uitsteeksels, raamopeningen of soortgelijke elementen om grote oppervlakken van ononderbroken bebouwing te voorkomen. Langs de verticale zijde van een gebouw moeten dergelijke elementen ten minste om de 35 voet voorkomen en op elke verdieping moeten zij ten minste twee van de volgende elementen bevatten:

1. Nis (b.v. dek, patio, binnenplaats, balkon, garage, ingang, of soortgelijke voorziening) met een minimumdiepte van vier voet;

2. Uitbouw (b.v. vloeroppervlak, dek, veranda, erker, patio, ingang, of soortgelijke voorziening) die ten minste twee voet uitsteekt en horizontaal loopt voor een minimumlengte van vier voet; en/of

3. Afwijkingen van de gevel of dakhoogte van twee voet of meer;

D. Ogen op de straat. Voorgevels die zichtbaar zijn vanaf een weg moeten een hoofdingang hebben en een combinatie van ramen, veranda’s en/of balkons. Zijgevels die naar de straatzijde zijn gekeerd, moeten een combinatie van ramen, veranda’s en/of balkons hebben. Een minimum van 40 procent van de voorgevels en een minimum van 30 procent van de straat- en achtergevels van gebouwen moet aan deze norm voldoen. “Het percentage van de verhoging wordt gemeten als het horizontale vlak (strekkende voet) dat deuren, portieken, balkons, terrassen en/of ramen bevat. Deze norm is niet van toepassing op panhandle of flag lots; en

E. Garages en carports verbonden aan wooneenheden en toegankelijk vanaf een straat (grenzend aan de voorste kavelgrens) moeten worden verzonken achter de voorgevel van het gebouw of overdekte veranda met ten minste twee meter.

17.20.120 Townhome (geschakelde eengezinswoningen/rijwoningen) aanvullende normen.

Alle townhomes moeten voldoen aan de volgende normen (zie ook bijlage A, schema 8):

A. Het maximumaantal en de maximumbreedte van de achtereenvolgens geschakelde eenheden mogen niet meer bedragen dan vijf of 140 voet (van kopgevel tot kopgevel), indien dit minder is.

B. Townhomes moeten waar mogelijk toegang voor voertuigen krijgen via een steegje aan de achterzijde. Alley(s) moeten worden gemaakt op het moment van goedkeuring van de onderverdeling. Stegen zijn niet vereist wanneer de bestaande ontwikkelingspatronen de aanleg van stegen onpraktisch maken.

C. Townhomes die rechtstreeks toegang krijgen van een openbare of particuliere straat moeten voldoen aan alle van de volgende normen om de onderbreking van aangrenzende trottoirs door opritten tot een minimum te beperken en het uiterlijk van de straten te verbeteren:

1. De maximaal toegestane opritbreedte naar de straat toe is 12 voet per wooneenheid.

2. Twee aangrenzende garages moeten één oprit delen wanneer de afzonderlijke opritten anders minder dan 20 voet van elkaar gescheiden zouden zijn.

3. De maximale gecombineerde garagebreedte per eenheid is 50 procent van de totale breedte van de eenheid. Bijvoorbeeld, een 26-voet brede eenheid kan een 13-voet brede verzonken garage naar de straat hebben.

D. Gemeenschappelijke gebieden (bijvoorbeeld landschapsarchitectuur in particuliere tractaten, gedeelde opritten, particuliere steegjes, gazons, speelplaatsen, en soortgelijke toepassingen) moeten worden onderhouden door een vereniging van huiseigenaren of een andere juridische entiteit. Een vereniging van huiseigenaren kan ook verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van gebouwen aan de buitenkant en de vervanging van daken. Een kopie van alle toepasselijke convenanten, beperkingen en voorwaarden moeten worden geregistreerd en verstrekt aan de stad voorafgaand aan de bouwvergunning goedkeuring.

17.20.130 Aanvullende normen voor commercieel gebruik in de wijk.

Alle commerciële toepassingen in de wijk moeten voldoen aan de volgende normen:

A. Toegestane toepassingen. In een R3-zone zijn alleen de volgende vormen van commercieel buurtgebruik toegestaan:

1. Detailhandel in goederen en diensten;

2. Kinderdagverblijf (opvang van meer dan 12 kinderen);

3. Eetgelegenheden, met uitzondering van op auto’s gerichte toepassingen;

4. Medische en tandheelkundige kantoren, klinieken en laboratoria;

5. Professionele en administratieve kantoren;

6. Volledig in het gebouw uitgevoerde reparatiediensten; autoreparatie en soortgelijke diensten zijn niet toegestaan;

7. Gebouw met gemengd gebruik (woonhuis met ander toegestaan gebruik);

8. Wasserettes en stomerijen;

9. Kunst-, muziek- of fotostudio;

10. Persoonlijke diensten (kapperszaken, salons, soortgelijke vormen van gebruik); en

11. Andere soortgelijke toepassingen.

B. Normen voor de vloeroppervlakte. Het maximale commerciële vloeroppervlak mag niet groter zijn dan 5.000 vierkante voet in totaal voor alle toepassingen op een buurtwinkelterrein. De vloeroppervlakte wordt gemeten door de binnenoppervlakte van alle verdiepingen van het gebouw bij elkaar op te tellen, met uitzondering van kruipruimten (d.w.z. met minder dan zeven en een halve voet verticale ruimte).

C. Bedrijfsuren. Commercieel grondgebruik in de wijk is beperkt tot de volgende openingstijden: 7.00 uur tot 22.00 uur.

D. Opslag. Behalve voor planten en tuinbenodigdheden is nachtelijke opslag in de open lucht niet toegestaan. Planten en tuin opslag moet voldoen aan de zichtafstand normen in JCMC 17.95.090.

E. Parkeren. Parkeerplaatsen moeten voldoen aan de volgende normen:

1. Parkeerplaatsen moeten aan de zijkant of achterkant van gebouwen worden geplaatst.

2. Parkeerplaatsen voor voertuigen buiten de openbare weg moeten voldoen aan de normen voor landschapsarchitectuur, omvang en voetgangerscirculatie zoals gespecificeerd in hoofdstuk 17.90 JCMC.

17.20.140 Aanvullende normen voor meergezinswoningen.

In een R3-zone zijn deze aanvullende normen van toepassing op nieuwe ontwikkelingen voor meergezinswoningen. Meergezinswoningen worden gedefinieerd als drie of meer geschakelde woningen op een afzonderlijke kavel (bijv. multiplexen, appartementen, condominiums, enz.). Nieuwe meergezinswoningen moeten voldoen aan alle volgende normen:

A. Gemeenschappelijke open ruimte.

1. In alle ontwikkelingen met meer dan 20 eenheden, een minimum oppervlakte van 15 procent van de totale site gebied (met inbegrip van de vereiste setback gebieden) moet worden aangewezen, en permanent gereserveerd, als bruikbare gemeenschappelijke open ruimte. De oppervlakte van het terrein wordt gedefinieerd als de kavel of het perceel waarop de ontwikkeling is gepland, na aftrek van de vereiste toewijzing van straatrechten en andere grond voor openbare doeleinden (bv. openbaar park). Gevoelige terreinen en historische gebouwen of monumenten die openstaan voor het publiek kunnen worden meegeteld om te voldoen aan de eisen voor gemeenschappelijke open ruimte.

2. De ontwikkeling moet, binnen de gemeenschappelijke open ruimte, een minimum van 250 vierkante voet aan actief recreatiegebied aanwijzen (b.v. kinderspeelplaatsen, speelvelden, zwembad, sportvelden, etc.) voor elke 20 eenheden of stappen daarvan. Een project met 50 wooneenheden moet bijvoorbeeld ten minste 500 vierkante meter voor actieve recreatie bieden. Overdekte of overdekte recreatieruimte mag worden meegeteld voor deze eis, maar mag niet meer zijn dan 30 procent van de vereiste gemeenschappelijke ruimte.

B. Particuliere open ruimte. Bruikbare prive-buitenruimte, zoals patio’s, balkons, veranda’s, daktuinen, of kleine tuinen moeten worden verstrekt in alle nieuw gebouwde meergezinswoningen. Particuliere open ruimten moeten voldoen aan de volgende normen:

1. Wooneenheden op of onder het voltooide niveau, of binnen vijf voet van het voltooide niveau, moeten een minimum van 96 vierkante voet privé-open ruimte hebben, met geen afmeting minder dan zes voet;

2. Alle wooneenheden op de bovenste verdieping moeten balkons of veranda’s hebben van ten minste 36 vierkante voet met geen afmeting minder dan vier voet. Onder “wooneenheid op de bovenste verdieping” wordt verstaan: wooneenheden die zich meer dan vijf voet boven de afgewerkte vloer bevinden;

3. Alle privé-open ruimten moeten rechtstreeks toegankelijk zijn vanuit de wooneenheid door middel van een deur;

4. Overtollige privé-open ruimten (boven wat vereist is) mogen worden meegerekend bij het voldoen aan de vereiste gemeenschappelijke open ruimten;

5. Bouwmassa’s en afscherming zoals lage heggen, schuttingen, muren, prieeltjes of hekjes moeten worden gebruikt om de privé-buitenruimten te helpen afbakenen. De hoogte van de afscheiding moet ten minste 1 m bedragen;

C. Trappen. Trappen moeten waar mogelijk in het gebouw worden opgenomen om de visuele impact te minimaliseren. Buitentrappen moeten, indien nodig, in het gebouw verzonken zijn, met dezelfde bekledingsmaterialen zijn bekleed als het gebouw zelf, of op een andere manier in de architectuur van het gebouw zijn opgenomen. Trappen die eenvoudigweg aan de buitenkant van het gebouw zijn opgehangen, zijn niet toegestaan.

D. Voertuigverkeer. Meergezinswoningen moeten voorzien in een verkeerscirculatie volgens de volgende normen (zie Bijlage A, Schema 9):

1.

1. Om te zorgen voor de verkeersveiligheid en om de gevolgen voor het openbare circulatiesysteem tot een minimum te beperken, moeten opritten of particuliere straten waar mogelijk aansluiten op lokale straten of verzamelstraten en niet rechtstreeks op verkeersaders.

2. Meergezinswijken van 4 acres of groter moeten worden ontwikkeld als een reeks complete blokken die worden begrensd door een verbindend netwerk van openbare straten met trottoirs en straatbomen om de ontwikkeling in talrijke kleinere blokken te breken. De gemiddelde blokgrootte binnen een meergezinswijk zal maximaal twee acres groot zijn. Stad normen voor openbare lokale woonstraten met betrekking tot stoepbreedte, trottoirs, en straatbomen zijn van toepassing op alle interne straten.

E. Parkeren. Meergezinswoningen moeten voorzien in parkeergelegenheid ontworpen in overeenstemming met de volgende normen (zie bijlage A, diagram 9):

1. Er moet worden voorzien in parkeerplaatsen buiten de straten voor voertuigen en fietsenstallingen als gespecificeerd in JCMC 17.90.010. Parkeergelegenheid op straat langs de straten die deel uitmaken van de ontwikkeling kan worden toegepast op de parkeervereisten van het terrein;

2. Parkeerterreinen moeten aan de zijkant of achterkant van gebouwen worden geplaatst overeenkomstig de normen voor de oriëntatie van gebouwen (JCMC 17.20.100);

3. Parkeren op de straten die deel uitmaken van de ontwikkeling mag geen inrij- of hoekparkeren omvatten. Parkeren dient te geschieden op parkeerterreinen of langs het interne stratenstelsel in de vorm van parallel parkeren;

4. Parkeerterreinen dienen te worden voorzien van groenvoorzieningen zoals gespecificeerd in JCMC 17.90.030; en

5. Parkeerterreinen moeten met alle ingangen van gebouwen zijn verbonden door middel van interne voetgangerspaden die voldoen aan de normen in subparagraaf (H) van deze sectie.

F. Vuilnisbakken. Vuilnisbakken moeten aan alle zijden worden afgeschermd met een groenblijvende haag of een stevige omheining of muur van ten minste 1 meter hoog. Afvalbakken mogen niet worden geplaatst in een voortuin, of binnen 25 voet van eigendomslijnen die grenzen aan andere woongebieden.

G. Nutsvoorzieningen. Alle nutsvoorzieningen op het bouwterrein moeten ondergronds worden aangelegd. Op de grond gemonteerde apparatuur, zoals transformatoren, nutsblokken, kabeltelevisie- en telefoonkasten, apparatuurkasten voor mobiele torens en soortgelijke nutsvoorzieningen moeten waar mogelijk ondergronds worden geplaatst. Waar ondergrondse plaatsing van apparatuur niet haalbaar is, moet de apparatuur aan het zicht worden onttrokken door middel van een groenblijvende haag of een stevige schutting of muur van minimaal 1,5 meter hoog en moet de apparatuur zo worden geplaatst dat deze voldoet aan de zichtafstandsnormen van het JCMC 17.95.090.

H. Voetgangersverkeer. Om een veilige, directe en gemakkelijke voetgangerscirculatie te verzekeren, moeten alle meergezinswijken een systeem van voetpaden bevatten, ontworpen op basis van de volgende normen:

1. Het padenstelsel moet zich uitstrekken over de gehele ontwikkelingslocatie en aansluiten op alle toekomstige ontwikkelingsfasen, aangrenzende openbare parken en commerciële toepassingen, en het openbare trottoirsysteem;

2. Paden binnen de ontwikkeling moeten veilige, redelijk directe verbindingen bieden tussen wooneenheden en parkeerterreinen, recreatievoorzieningen, opslagruimten en gemeenschappelijke ruimten;

3. Waar paden parallel lopen aan en grenzen aan een oprit of straat (openbaar of particulier), moeten ze worden verhoogd met 5 cm en voorzien van trottoirbanden of worden gescheiden van de oprit/straat door een strook van minimaal 1,5 m met paaltjes, een berm of een andere fysieke barrière;

4. Voetpaden moeten minimaal 1,5 m verwijderd zijn van alle gevels van gebouwen met woonvertrekken op de begane grond, behalve bij de ingangen van gebouwen;

5.

5. Waar voetpaden een parkeerplaats, oprit of straat (“oversteekplaats”) kruisen, moeten zij duidelijk worden gemarkeerd met contrasterende bestratingsmaterialen, hobbels/verhogingen, of geschilderde markering; en

6. Het oppervlak van de voetpaden moet van beton, asfalt, klinkers/metselstenen of een ander duurzaam hard oppervlak zijn, ten minste 1,5 m breed zijn en voldoen aan de federale vereisten van de Wet voor gehandicapten van de Amerikanen (ADA).

I. Landschapsarchitectuur. Binnen de ontwikkeling moet landschapsarchitectuur worden aangelegd om erosie tegen te gaan, voor visuele belangstelling te zorgen, een buffer te vormen, privacy te bieden, open ruimte en paden af te bakenen, en schaduw te bieden op basis van de volgende normen:

1. Een minimum van 15 procent van het terrein moet worden aangelegd met een mix van vegetatieve bodembedekkers, struiken en bomen. Op het moment van aanplant moeten bomen worden geplant met een minimum van twee duim (DBH) in caliper en struiken met een minimum van 24 duim in hoogte. Schors, rotsen en soortgelijke niet-plantaardige materialen mogen worden gebruikt ter aanvulling van de vereiste bedekking, maar mogen niet worden beschouwd als enige vervanging voor de vereiste vegetatieve bodembedekking; en

2. Het gebruik van inheemse en/of droogtetolerante landschapsbeplanting wordt aangemoedigd. Alle groenvoorzieningen moeten worden geïrrigeerd met een permanent irrigatiesysteem, tenzij een erkend landschapsarchitect schriftelijk verklaart dat de voorgestelde plantmaterialen geen irrigatie behoeven. De eigenaar moet alle landschappen onderhouden.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.