Thomas Gray’s “Elegy Written in a Country Churchyard” behoort tot het genre van de elegie. Een elegie is een gedicht geschreven om te rouwen over de dood van een persoon. Gray schreef deze elegie in het jaar 1742. Hij publiceerde het echter pas in het jaar 1751. Hij schreef dit gedicht na de dood van zijn vriend Richard West.

Het gedicht is een elegie van de gewone man. Het is Gray’s meesterwerk. Het gedicht is filosofisch en emotioneel tegelijk. De schoonheid van het gedicht ligt in zijn eenvoud. Toch brengt de dichter de ultieme waarheid over leven en dood naar voren in vrij stromende poëtische lijnen.

Samenvatting

Gray’s “Elegy Written in a Country Churchyard,”presenteert de alwetende spreker die praat met de lezer. Eerst staat hij alleen op een kerkhof, diep in gedachten. Terwijl hij daar is, denkt hij na over de dode mensen die daar begraven liggen. Het kerkhof waarnaar hier verwezen wordt is het kerkhof van Stoke Poges, Buckinghamshire. De spreker overdenkt het einde van het menselijk leven gedurende het hele gedicht. Hij maakt opmerkingen over de onvermijdelijkheid van de dood die ieder individu onder ogen moet zien.

Naast het rouwen om het verlies van iemand, herinnert de spreker in de elegie de lezer eraan dat alle mensen op een dag zullen sterven. De dood is een onvermijdelijk en natuurlijk gegeven in ieders leven. Wanneer iemand vandaag sterft, zal morgen een vreemdeling de grafsteen van die persoon zien. Uit nieuwsgierigheid zal hij een dorpeling vragen naar de persoon die daar begraven ligt. De dorpeling zal antwoorden dat hij de man kende. Hij zal er aan toevoegen dat hij hem op verschillende plaatsen heeft gezien. Soms zal hij ook opmerken dat hij de man op een dag niet meer gezien had, en toen was daar de grafsteen.

In het gedicht schrijft Gray, de dichter zelf, het grafschrift van hemzelf. Hij zegt dat zijn leven vol droefheid en depressie is. Toch is hij trots op zijn kennis. Hij noemt het onvergelijkbaar. Bovendien zegt hij: “Niemand is volmaakt in deze wereld. Hij vraagt de lezer dan ook om niemand op het kerkhof te veroordelen. Elke ziel is anders en neemt voor eeuwig rust op het kerkhof. Tot slot eindigt de dichter, via de spreker, de elegie door te zeggen dat de dood een onvermijdelijke gebeurtenis is in deze wereld. Ook zegt hij dat de inspanningen van de mens en zijn strijd om te slagen in het leven tot een einde komen in de dood. Zo overwint de dood de mens, ongeacht zijn successen en/of mislukkingen in zijn pogingen tijdens zijn leven.

Om het gedicht zonder analyse te lezen, klik hier. U kunt ook meer gedichten van Thomas Gray lezen.

Analyse van Elegy Written in a Country Churchyard

Stanzas 1 – 4

The curfew tolls the knell of parting day,
De loeiende kudde waait langzaam over het grasland,
De ploeger ploegt zijn vermoeide weg naar huis,
En laat de wereld over aan de duisternis en aan mij.
Nu vervaagt het glinsterende landschap in het zicht,
En in de hele lucht heerst een plechtige stilte,
Behalve waar de kever zijn dreunende vlucht waagt,
En slaperig gerinkel de verre plooien sust;
Bewaar dat van ginds met klimop begroeide tow’r
De mopperende uil klaagt tegen de maan
Over zulke, die rondwentelen nabij haar geheime bow’r,
Molesteren haar oude eenzame heerschappij.
Onder die ruwe iepen, in de schaduw van die taxusboom,
Waar de zoden op vele hopen liggen,
Ieder in zijn nauwe cel voor altijd gelegd,
De ruwe voorvaderen van het gehucht slapen.

Zoals het begint, begint “Elegy Written in a Country Churchyard,” met de beschrijving van de avond in een landelijk oord. De avondklok van de kerk geeft het verstrijken van de dag aan. Vee bloedt als ze huiswaarts keren. Vermoeide boeren volgen ook. Duisternis begint de wereld te bedekken. De spreker, dat wil zeggen, de dichter staat op een kerkhof. Alles is stil en. Alleen de pedel zoemt en de uil tjilpt. Tussen een groepje olmenbomen, ligt het kerkhof. Het hoort bij het dorp. Er zijn begrafenissen van de voorouders van de dorpelingen op het kerkhof.

Stanza’s 5 – 8

De luchtige roep van de wierookademende morgen,
De zwaluw twitt’ring uit de strooien schuur,
De schelle klaroen van de haan, of de echoënde hoorn,
Zal hen niet meer wekken van hun nederig bed.
Voor hen zal niet meer de brandende haard branden,
Of de drukke huisvrouw haar avondlijke zorg uitoefenen:
Geen kinderen rennen meer om hun vaders terugkeer te lispelen,
Of klimmen op zijn knieën om de benijdde kus te delen.
Vaak gaf de oogst zich over aan hun sikkel,
hun voor groef vaak de koppige glebe brak;
Hoe vrolijk dreven zij hun ploeg in het veld!
Hoe bogen de bossen onder hun stevige slag!
Laat ambitie niet spotten met hun nuttig zwoegen,
hun huiselijke vreugden, en het lot verduisteren;
Noch grootheid horen met een minachtende glimlach
De korte en eenvoudige annalen van de armen.

In deze strofen van “Elegy Written in a Country Churchyard,” gaat de dichter verder met te praten over de mensen die begraven zijn op het kerkhof. Ze slapen in bedden die laag bij de grond staan. Geen geluid kan hen wakker maken. Het gekwetter van de zwaluw, de ochtendkreet van de haan, zelfs een hoorn kan hen niet wekken. Hun vrouwen en kinderen, niemand zorgt meer voor hen. Ze waren hardwerkende mannen toen ze nog leefden. Hun ploegen, hun oogsten, en hun landbouw, alles was efficiënt. De spreker vraagt om niet neer te kijken op hun eenvoudige leven en harde werk. Ambitieuze mensen zien het dorpsleven als eenvoudig. Maar de dorpelingen hadden hun vreugde en verdriet net als anderen.

Stanzas 9 – 12

De pracht van de heraldiek, de pracht van de pow’r,
En al die schoonheid, al die rijkdom die ooit gegeven werd,
Wacht op het onvermijdelijke uur.
De paden der glorie leiden slechts naar het graf.
Nou gij, trotse, rekent deze de schuld toe,
Als Mem’ry over hun graf geen trofeeën opheft,
Waar doorheen de langgerekte gang en het gefrette gewelf
De zingende hymne de noot van lof aanzwelt.
Kan de urn of de buste
Terug naar zijn huis roepen de vluchtige adem?
Kan de stem van de Eer het stille stof opwekken,
Of Flatt’ry het doffe koude oor van de Dood kalmeren?
Op deze verwaarloosde plek ligt misschien
een hart dat eens zwanger was van hemels vuur;
handen, die de roede van het rijk hadden kunnen zwaaien,
Of de levende lier in extase hebben gebracht.

Ook zegt de dichter dat de armen in de dood niet onderdoen voor de rijken. Onveranderlijk eindigt elk mensenleven in de dood. De schoonheid, de rijkdom, de glorie leiden allemaal tot het onvermijdelijke einde. Het graf van een dorpeling heeft niet de grootsheid van ceremonies en grafstenen. Maar niets van dat alles kan iemand weer tot leven wekken. Dus heeft het geen zin. Men moet bedenken dat niemand weet dat een van de dode dorpelingen grootheid in het leven kan hebben bereikt. Daarom kan er een heerser of een dichter begraven liggen.

Stanza’s 13 – 16

Maar Kennis voor hun ogen haar ruime pagina
Rijk met de buit van de tijd ontrolde zich nooit;
Koude smart onderdrukte hun nobele woede,
En bevroor de geniale stroom van de ziel.
Vul menig juweel van zuiverste straal sereen,
dragen de donkere onpeilbare grotten van oceaan:
Vul menig stroom’r is geboren om ongezien te blozen,
En verspilt zijn zoetheid aan de woestijnlucht.
Enk dorp-Hampden, dat met onverschrokken borst
de kleine tiran van zijn velden weerstond;
Enkele stomme roemloze Milton mag hier rusten,
Enkele Cromwell onschuldig aan het bloed van zijn land.
Dat applaus van lijsterende senaten te bevelen,
De dreigementen van pijn en verderf te verachten,
Om overvloed te strooien over een lachend land,
En hun geschiedenis te lezen in de ogen van een natie,

In deze strofen, merkt de dichter op, zouden de dorpelingen die dood waren ook talent hebben. Er zou een Milton of een Cromwell begraven kunnen liggen. Zij kregen geen kansen om zich te bewijzen. Als diep onder de oceaan verborgen juwelen en als woestijnbloemen zijn ze ongemerkt vergaan. Als ze kansen hadden gekregen, zouden ze ook geslaagd zijn. De mensen zouden hun daden in de geschiedenis hebben gelezen.

Stanzas 17 – 20

Hun lot verbood: noch beschreven alleen hun groeiende deugden, maar hun misdaden beperkt;
Verboden door slachting te waden naar een troon,
En sloten de poorten van genade voor de mensheid,
De worstelende pijnen van bewuste waarheid te verbergen,
Om de blos van vernuftige schaamte te doven,
Of het heiligdom van Luxe en Trots
Met wierook aan te wakkeren aan de vlam van de Muze.
Ver weg van het onwaardige gekibbel van de menigte,
leren hun nuchtere wensen nooit afdwalen;
Langs de koele besloten valei van het leven,
hielden zij de geruisloze teneur van hun weg.
Maar toch beschermen deze botten tegen belediging,
Een broos gedenkteken nog steeds dichtbij opgericht,
Met onbehouwen rijmen en vormeloos beeldhouwwerk versierd,
Smeekt het voorbijgaande eerbetoon van een zucht.

Om de inhoud van deze strofen kort samen te vatten: de dorpelingen wensten zich niet in te laten met verraad en bedrog. Zij waren eerlijke mensen en wensten een eenvoudig leven te leiden. Dus hielden ze zich verre van de uitzinnige menigte van de steden en koninkrijken. Zij waren trouw aan zichzelf. Ze hielden van vrede en eerlijkheid. Maar toch, er waren tekens om hun nagedachtenis te noteren. De grafstenen waren eenvoudig. De taal was gewoon. Maar, er is waarheid in hun herinnering.

Stanza’s 21 – 24

Hun naam, hun jaren, gespeld door de ongeletterde muze,
De plaats van roem en elegie leveren:
En menige heilige tekst strooit ze rond,
Die de rustieke moralist leren te sterven.
Voor wie is de domme vergetelheid een prooi,
Dit aangename bezorgde wezen ooit verlaten,
Verlaten de warme omtrek van de vrolijke dag,
Noch wierp een verlangende, lonkende blik achter?
Op een dierbare borst vertrouwt de scheidende ziel,
Enkele vrome druppels vereist het sluitend oog;
Overal vanuit het graf roept de stem van de natuur,
Ev’n in onze as leven hun wonted vuren.
Voor u, die indachtig aan de ongeëerde doden
in deze regels hun ongekunsteld verhaal vertelt;
Als het toeval, door eenzame overpeinzing geleid,
Een verwante geest zal naar uw lot informeren,

De dode dorpelingen rusten op het kerkhof zonder herkenning. Dit gedicht zal ook een eerbetoon aan hen zijn. Ze leefden hun leven met moraal. Ze stierven onder de hoede van een liefhebbend persoon. En, ze sloten hun ogen met gebeden in iemands ogen. Op een dag kan een vriendelijke ziel uit nieuwsgierigheid naar de dode komen vragen.

Stanza’s 25 – 29

Misschien zal een heethoofdige zwijn zeggen,
“Oft have we seen him at the peep of dawn
Brushing with hasty steps the dews away
To meet the sun upon the upland lawn.
“Daar aan de voet van die knikkende beuk
die zijn oude fantastische wortels zo hoog omkronkelt,
Zijn lusteloze lengte bij nacht zou hij uitstrekken,
En peinzend naar de beek die voorbij kabbelt.
“Hard bij het bos, nu lachend als in minachting,
zijn eigenzinnige fantasieën dromend,
nu hangend, wanhopig, als een verlatene,
Of gek van zorg, of gekruist in hopeloze liefde.
“Op een morgen miste ik hem op de gebruikelijke heuvel,
Langs de heide en bij zijn lievelingsboom;
Een andere kwam; noch nog bij de beek,
Noch op het grasveld, noch bij het bos was hij;

Als iemand vraagt naar de dichter die op het kerkhof rust, kan een van de dorpelingen over hem vertellen. De dichter was een vrijgevochten man. Hij ging ’s morgens naar de bergen, stond soms onder de strandboom. Daarna ging hij naar de beek. Bovendien, mompelde hij soms zijn fantasieën. De dorpeling zei dan dat hij de man op een dag miste. De dichter ontbrak. De dorpeling zag hem niet op zijn gebruikelijke plaatsen. Maar hij zag de begrafenisstoet en hoe de man op het kerkhof werd begraven

Stanzas 30 – 33

“The next with dirges due in sad array
Slow thro’ the church-way path we saw him borne.
Kom nader en lees (want gij kunt lezen) de leugen,
gegraveerd op de steen onder uw oude doorn.”
DE EPITAPH
Hier rust zijn hoofd op de schoot der aarde
Een jongeling aan fortuin en aan roem onbekend.
De eerlijke wetenschap fronste niet de wenkbrauwen bij zijn nederige geboorte,
en Melancholie merkte hem voor haar eigen.
Large was his bounty, and his soul sincere,
Heav’n did a recompense as largely send:
Hij gaf aan Mis’ry alles wat hij had, een traan,
Hij won’d van Heav’n (’twas all he wish’d) een vriend.
Niet verder zoeken zijn verdiensten te onthullen,
Of zijn zwakheden te trekken uit hun gevreesde verblijfplaats,
(Daar rusten zij beiden in trillende hoop)
De boezem van zijn Vader en zijn God.

In dit deel van het gedicht zegt hij dat zijn grafschrift zo zou luiden: Hier ligt de jongeman die niet populair was. Zijn leven was vol verdriet. Kennis was zijn enige rijkdom. Hij gaf zijn leven aan ellende en het enige waar hij naar verlangde was een vriend om te steunen. Men hoeft niet weg te kijken om over hem te weten. Alles wat hij deed ligt bij hem, dicht bij god in de schoot der aarde.

Themes

Het gedicht, “Elegy Written in a Country Churchyard”, spreekt over gewone mensen. Het is een elegie voor arme dorpelingen. Ze zijn niet beroemd, maar ze zijn eerlijk. Dus, de dichter heeft dit gedicht geschreven om hen te eren. Het gedicht spreekt over de dood als een equalizer. Arm of rijk moet eindigen in de dood. Bovendien kan niemand aan de dood ontsnappen. In de dood, zijn allen gelijk. Trouwens, niets, rijk of glorieus, kan de doden tot leven wekken. Zelfs arme mensen verdienen respect voor hun dood. Als zij kansen hadden gekregen, zouden zij in hun tijd grote mannen zijn geworden.

Setting

Als het gaat om de setting en de stemming, is het avond en trekt ieder levend wezen op aarde zich terug voor de nacht. Als het gedicht opent, wordt de spreker gezien op het kerkhof; hij hoort de gebruikelijke avondgeluiden. De kerkklok luidt. De herders en hun vee keren huiswaarts na het werk van de dag. De locatie is landelijk. De sfeer is ingetogen en melancholiek. Duisternis en stilte vullen de plaats, behalve het getoeter van de uil, het gezoem van de kever, en het luiden van de klokken. Ondanks al deze somberheid staat de spreker midden tussen de grafstenen op het kerkhof. En terwijl hij daar staat, stelt hij zich het leven voor van de doden die daar in stilte slapen.

Vorm en stijl

Het gedicht “Elegy Written in a Country Churchyard” bestaat uit 33 strofen. Elke strofe heeft vier regels. Als een elegie rouwt dit gedicht om de dood van gewone mensen. In dit gedicht, Gray praat over de dood en het leven van de middenklasse mensen, het gedicht volgt alle conventies van de elegische traditie. Geleerden beschouwen dit gedicht als een representatief stuk literatuur voor het genre van de elegie.

Om te beginnen heeft “Elegy Written in a Country Churchyard” heroïsche kwatrijnen als strofen. Vier regels met iambische pentameter vormen elke strofe. Een pentameter bestaat uit tien lettergrepen. Ook rijmen de eerste en de derde regel op het slot; de tweede en de vierde regel rijmen op het slot van elke strofe. Ten tweede is het rijmschema abab, cdcd, efef, … Ten derde en meest belangrijk, het gedicht volgt de conventies van een elegie. Er is een pastorale setting, maar er zijn geen pastorale personages. Het gedicht eindigt met het grafschrift van de dichter zelf. Naast de grote inhoud heeft het gedicht prachtig uitgevoerde stijlfiguren in de strofe die spreekt over ‘verborgen juweeltjes’ en ‘woestijnbloemen’.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.