Droge landbouw, ook wel drooglandlandbouw genoemd, is de teelt van gewassen zonder irrigatie in regio’s met een beperkte vochtigheidsgraad, doorgaans minder dan 50 centimeter neerslag per jaar. Droge landbouw is afhankelijk van een efficiënte opslag van het beperkte vocht in de bodem en de selectie van gewassen en teeltmethoden die optimaal gebruik maken van dit vocht. Typische methoden zijn het bewerken van het land kort na de oogst en het onkruidvrij houden van het land, maar op sommige breedtegraden worden stoppels na de oogst op de akkers achtergelaten om sneeuw vast te houden. De beheersing van de vochtigheid tijdens de teelt van de gewassen bestaat grotendeels uit het vernietigen van onkruid en het voorkomen van afspoeling. Het ideale bodemoppervlak is vrij van onkruid maar heeft voldoende kluiten of dood plantaardig materiaal om afspoeling te belemmeren en erosie te voorkomen.
Gewassen die zijn aangepast aan droge landbouw kunnen droogteresistent of droogteontwijkend zijn. Droogteresistente gewassen, zoals sorghum, zijn in staat de transpiratie (uitstoot van vocht) te verminderen en kunnen tijdens perioden van vochttekort bijna stoppen met groeien, waarna de groei wordt hervat wanneer de omstandigheden weer gunstig worden. Droogtegevoelige gewassen bereiken hun grootste groei in perioden van het jaar waarin de hitte- en droogteomstandigheden niet ernstig zijn. Gewassen die aan de droge landbouw zijn aangepast, zijn gewoonlijk kleiner en sneller rijp dan gewassen die onder meer vochtige omstandigheden worden geteeld, en krijgen gewoonlijk meer ruimte toegewezen.