Campylobacter jejuni wordt al lang erkend als een oorzaak van bacteriële, door voedsel overgedragen ziekten, en verrassend genoeg blijft het tot op heden de meest voorkomende bacteriële, door voedsel overgedragen ziekteverwekker in de industriële wereld. Natuurlijke reservoirs voor deze Gram-negatieve, spiraalvormige bacterie zijn wilde vogels, waarvan de darmen een geschikte biologische niche bieden voor de overleving en verspreiding van C. jejuni Kippen worden kort na de geboorte gekoloniseerd en zijn de belangrijkste bron voor menselijke infectie. In het laatste decennium werden effectieve interventiestrategieën om infecties veroorzaakt door deze ongrijpbare ziekteverwekker te beperken belemmerd, voornamelijk door een gebrek aan inzicht in de virulentiemechanismen van C. jejuni en gedeeltelijk door het niet beschikbaar zijn van een geschikt diermodel voor de ziekte. Recente ontwikkelingen in het ontcijferen van de moleculaire mechanismen van virulentie van C. jejuni hebben echter duidelijk gemaakt dat C. jejuni een unieke ziekteverwekker is, die in staat is N-gekoppelde glycosylatie uit te voeren van meer dan 30 eiwitten die gerelateerd zijn aan kolonisatie, adhesie en invasie. Bovendien wordt het flagellum niet alleen gebruikt voor de motiliteit, maar ook voor de secretie van invasieve antigenen (Cia) van Campylobacter. Het enige toxine van C. jejuni, het zogenaamde cytolethal distending toxine (CdtA,B,C), lijkt belangrijk te zijn voor de controle van de celcyclus en de inductie van apoptose van de gastheercel en is erkend als een belangrijke pathogeniteits-geassocieerde factor. In tegenstelling tot andere diarree-veroorzakende bacteriën zijn bij C. jejuni nog geen andere klassieke virulentiefactoren geïdentificeerd. In plaats daarvan lijken gastheerfactoren een belangrijke rol te spelen bij de pathogenese van campylobacteriose bij de mens. Verschillende lijnen van bewijs suggereren de exploitatie van verschillende aanpassingsstrategieën door deze ziekteverwekker, afhankelijk van zijn behoefte, of om zich te vestigen in het natuurlijke vogelreservoir of in de loop van de menselijke infectie.