Achtergrond Wij evalueerden prospectief de chirurgische anatomie tijdens de release van het eerste dorsale compartiment voor De Quervain’s tenosynovitis, met speciale aandacht voor de oppervlakkige tak van de radiale zenuw (SBRN). Bovendien werd de incidentie van peesinstabiliteit tijdens de operatie geëvalueerd. Methoden Deze prospectieve cohortstudie bestond uit 130 De Quervain patiënten die een eerste dorsale compartiment release ondergingen. De behandelende chirurgen registreerden het type incisie, het aantal abductor pollicis longus (APL) en extensor pollicis brevis (EPB) peesslips, het aantal SBRN takken, extra subcompartimenten gecreëerd door septaties, en actieve/passieve peesstabiliteit. Resultaten Een enkelvoudig eerste dorsaal compartiment werd gevonden in 37% van de gevallen, terwijl 55% van de patiënten twee subcompartimenten had en 8% drie. Meerdere APL peesafglijdingen (range: 1-4) werden geïdentificeerd in 78% van de patiënten. Daarentegen werd bij 92% van de patiënten een enkele EPB-pees gevonden (bereik: 0-2). Ten minste één SBRN werd aangetroffen in 61% van de gevallen. Na de operatie was instabiliteit duidelijk bij 9% van de patiënten, bij wie de pezen doorzakten bij passieve polsflexie. Bij één van deze patiënten (<1%) dislokeerden de pezen volair uit het eerste dorsale compartiment tijdens actieve flexie. Conclusies De anatomische bevindingen in onze relatief grote, prospectieve studie van De Quervain patiënten die een eerste dorsale compartiment release ondergingen zijn consistent met eerdere kleinere en/of retrospectieve studies. In het algemeen verwachten we de SBRN tegen te komen tijdens een eerste dorsale compartiment release bij meer dan 50% van de patiënten, maar we maken ons geen zorgen als deze niet gevisualiseerd wordt tijdens een zorgvuldige benadering. Tendon instabiliteit heeft een incidentie van 9%; dislocatie is echter zeldzaam (<1%).