Vraag: “Wie was Laban in de Bijbel?”
Antwoord: De Bijbel noemt Laban voor het eerst in Genesis 24:29. Laban was de broer van Isaaks vrouw, Rebekka. Abraham had zijn vertrouwde dienaar teruggestuurd naar zijn vaderland om een vrouw voor Izaäk te zoeken onder zijn verwanten (Genesis 24:2-4). Toen de knecht Rebekka vond, maakte hij het doel van zijn bezoek bekend, en zij rende weg en vertelde het nieuws aan het huishouden van haar vader. Haar broer Laban kwam naar buiten om de knecht te verwelkomen en nodigde hem uit bij hen te blijven.
Laban was betrokken bij de beslissing om zijn zuster naar een vreemd land te laten reizen en te laten trouwen met een man die zij nog nooit had ontmoet (Genesis 24:50, 55). Laban kan de oudste zoon in zijn familie zijn geweest, want de Bijbel vermeldt specifiek dat hij de rol van gastheer speelde voor Abrahams dienaar en het recht had zich uit te spreken over de toekomst van zijn zuster (Genesis 24:29, 50, 55).
We horen niets meer over Laban tot vele jaren later, wanneer Izaäk en Rebekka hun zoon Jakob naar diezelfde verwanten terugsturen om een vrouw te zoeken (Genesis 28:1-2). Jakob keerde terug naar het geboorteland van zijn moeder en ontmoette Labans dochter Rachel, op wie hij smoorverliefd werd (Genesis 29:18). Laban beloofde Rachel aan Jakob te geven als hij zeven jaar voor hem zou werken (Genesis 29:19-20).
Laban bleek echter net zo bedrieglijk te zijn als Jakob zelf. Nadat Jakob de overeengekomen tijd had uitgezeten, bedroog Laban Jakob en verwisselde van bruid tijdens de huwelijksnacht. Toen Jakob de volgende morgen wakker werd, ontdekte hij dat hij de nacht had doorgebracht met Labans oudste dochter, Lea (Genesis 29:25). Woedend eiste Jakob een verklaring. Laban antwoordde: “Het is hier niet de gewoonte om de jongste dochter eerder ten huwelijk te geven dan de oudste. Maak de bruidsweek van deze dochter af; dan zullen wij u ook de jongste geven, in ruil voor nog eens zeven jaar werk” (Genesis 29:26-27).
Laban bleef de twintigjarige relatie tussen hem en Jakob in de war sturen (Genesis 31:38). God zegende Jakob echter omdat Jakob Zijn keuze was om het verbond voort te zetten dat Hij met zijn grootvader Abraham had gesloten (Genesis 28:11-15). Genesis 31:1-3 geeft aan dat de zonen van Laban jaloers waren op Jakob vanwege de voorspoed die God hem had geschonken. Zij zeiden: “Jakob heeft alles genomen wat onze vader bezat en heeft al deze rijkdom verkregen uit wat van onze vader was. En Jakob merkte dat Labans houding tegenover hem niet meer was wat het geweest was. Toen zei de Heer tegen Jakob: ‘Ga terug naar het land van uw vaderen en naar uw verwanten, en Ik zal met u zijn.”
Bang dat Laban zijn vrouwen, kinderen en alles wat hij had zou afnemen, vluchtte Jakob in de nacht, alles wat hij bezat meenemend. Maar zonder dat Jakob het wist, had Rachel de afgodsbeelden van haar vader gestolen (Genesis 31:19, 34). Toen Laban hoorde van het vertrek van Jakob en zijn gezin, achtervolgde hij hen. Hij haalde hen in, en berispte Jakob voor het wegsluipen. Toen eiste de afgodendienaar Laban de terugkeer van zijn heidense beelden. Maar Jakob wist niets van Rachels diefstal, en hij berispte Laban omdat hij hem beschuldigde. Laban heeft zijn afgodsbeelden nooit teruggevonden.
De laatste vermelding van Laban in de Bijbel is nadat hij Jakob had berispt voor zijn onaangekondigde verdwijning. Na hun uitwisseling van boze woorden, stelde Laban voor dat zij een verbond zouden sluiten (Genesis 31:44). Deze toenadering lijkt te zijn ingegeven door de vrees dat Jakob zou terugkeren om hem kwaad te doen (vers 52). Hoewel er geen aanwijzing is dat Laban de Heer aanbad, koesterde hij een gezonde vrees voor Hem en riep hij de naam van Jakobs God aan bij het sluiten van het verbond tussen hen (Genesis 31:49-50). Laban en zijn schoonzoon deelden een maaltijd, waarna Laban zijn kinderen en kleinkinderen kuste en naar huis terugkeerde.
Nadat Laban afscheid had genomen, waren Jakob en zijn gezin vrij om hun reis naar het land dat God hun had gegeven, voort te zetten. Of hij het nu wist of niet, Laban speelde een grote rol in Gods plan voor de mensheid, want zijn kleinzonen zouden opgroeien tot hoofd van acht van de twaalf stammen die bekend staan als Israël (Genesis 49:28; Openbaring 21:12).

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.