Redenering: Deze test is gebruikt als hulpmiddel bij de diagnose van polyurische stoornissen.1 Personen met diabetes insipidus (DI), als gevolg van hetzij hypothalamische (HDI) of nefrogene ziekte (NDI), kunnen geen vrij water vasthouden. Wanneer deze patiënten gedurende langere perioden van water verstoken blijven, zullen zij in grotere mate gewicht verliezen door uitdroging dan gezonde controles. Dit waterverlies gaat gepaard met hypernatriëmie en een toename van de osmolaliteit van het plasma. Normale personen en patiënten met psychogene polydipsie verliezen geen >3% van hun lichaamsgewicht tijdens de wateronthoudingstest en houden het serumnatrium- en osmolaliteitsniveau binnen de normale grenzen. De osmolaliteit van de urine van patiënten met DI blijft laag, vaak minder dan die van plasma, terwijl personen die geen DI hebben geconcentreerde urine produceren (osmolaliteit gewoonlijk tussen 300 en 400 mOsm/kg). Sommige patiënten met psychogene polydipsie produceren geen geconcentreerde urine, tenzij de ontbering langdurig is. Patiënten met NDI vertonen hoge ADH-spiegels als de osmolaliteit van het plasma hoger is dan 300 mOsm/kg, terwijl patiënten met HDI lage of normale spiegels hebben.
Toediening van ADH in de tweede fase van de test kan worden gebruikt om de oorzaak van DI vast te stellen. Toediening van ADH aan patiënten met HDI zal een verhoging van de osmolaliteit van de urine veroorzaken >10% en zal dit niveau van urineconcentratie niet bereiken bij patiënten met NDI.1
Protocol (Fase 1): De test moet om 10 uur ’s avonds worden gestart; op dat moment worden serum- en urinemonsters afgenomen voor de bepaling van natrium en osmolaliteit. De patiënt moet op dat moment ook worden gewogen. Geen orale inname is toegestaan tot de test is beëindigd. De volgende ochtend, om 6 uur, moet de patiënt opnieuw worden gewogen. Het gewicht moet worden gemeten en de urine moet elk uur worden opgevangen om het volume te meten en de osmolaliteit te bepalen. Zodra de osmolaliteit van de urine stabiel wordt (een verandering <30 mOsm/kg gedurende twee opeenvolgende uren) worden monsters afgenomen voor serumnatrium, osmolaliteit en ADH-niveaus.1
Protocol (Fase 2): Vijf eenheden waterig vasopressine (ADH) worden subcutaan toegediend, en de osmolaliteit van de urine wordt een uur later gemeten. De test kan dan worden beëindigd.1
Orderbare Tests: Zie het gedeelte Uitgebreide lijst van procedures voor informatie over afzonderlijke tests.
Noot: Deze test mag niet worden uitgevoerd als de aanvankelijke serumosmolaliteit van de patiënt >295 mOsm/kg is. De test moet worden stopgezet als de patiënt >5% van zijn of haar lichaamsgewicht verliest.1