Optimisme wordt algemeen beschouwd als een van de meest begerenswaardige psychologische kwaliteiten. We zijn graag bij optimisten dan bij pessimisten, en we geloven dat optimisme over het algemeen een succesvollere levensstrategie is. Een “cockeyed optimist” zijn (in de woorden van het beroemde “South Pacific”-lied) betekent dat je beter in staat bent om te gaan met welke uitdagingen dan ook die op je pad komen. Volgens Vera Hoorens en collega’s van de Leuvense universiteit (2016) kan optimist zijn echter een prijs hebben: Het kan je naïef doen lijken, en je kunt op een teleurstelling stuiten wanneer je zonnige voorspellingen niet uitkomen.
Er is nog een andere val betrokken bij optimisme, en die doet zich voor wanneer je ten prooi valt aan de hubris-hypothese. Zoals opgemerkt door het Belgische team, de hubris hypothese omvat het vergelijken van jezelf gunstig en expliciet met andere mensen. Dit leidt ertoe dat anderen geloven dat u een minachtende houding ten opzichte van hen heeft, omdat u hen laat weten dat u uzelf als superieur beschouwt. Het is een bijzondere vorm van trots waarbij de beweringen die je over je eigen waarde doet, ten koste gaan van de erkenning van die van andere mensen. Het voorbeeld dat Hoorens e.a. gebruiken, zet de uitspraak “Ik ben een betere vriend dan anderen” tegenover “Ik ben een goede vriend.” Wanneer je de vergelijkende uitspraak met anderen doet, geef je blijk van een expliciete vorm van overmoed. Wanneer je gewoon zegt wat een goede vriend je bent, is de claim van superioriteit impliciet, en het is geen kwaad, geen fout voor iedereen die je die claim hoort maken.
Wanneer optimisme een soortgelijke vergelijkende draai inhoudt, zal het waarschijnlijk dezelfde reactie uitlokken als expliciete overmoed. Als je denkt dat de kans dat jou iets ergs overkomt kleiner is dan de kans dat anderen iets ergs overkomt, dan beroep je je volgens deze zienswijze op de hubris-hypothese. Waarom zou jij zo immuun zijn voor tegenslag? Wat maakt jou zoveel gelukkiger dan de mensen om je heen? Als het om iets gunstigs gaat, waarom zou u dan zoveel meer kans maken dan uw concurrenten om een baan te krijgen waarnaar u hebt gesolliciteerd? In termen van absoluut optimisme kun je denken dat je gekwalificeerd bent voor de baan. Maar als je vergelijkend optimisme gebruikt, denk je dat je meer gekwalificeerd bent dan alle anderen, en dat je daarom de baan zou moeten krijgen – en zij natuurlijk niet.
In de twee experimenten die Hoorens en haar team hebben uitgevoerd, beoordeelden deelnemers de warmte en competentie van claimanten (mensen die beweringen over zichzelf doen) uitgedrukt in absolute of vergelijkende termen.
In het eerste experiment presenteerden de onderzoekers drie scenario’s die individuen uitbeeldden die ofwel optimistisch of pessimistisch waren over oud worden, het vinden van romantisch geluk, en het ervaren van gelukkige familierelaties. Absoluut optimisme werd voorgesteld door de deelnemer optimistisch te laten zijn voor zichzelf zonder vergelijking met andere studenten; vergelijkende optimisten projecteerden meer positieve uitkomsten dan de gemiddelde andere student zou hebben. De deelnemers beoordeelden de kandidaten vervolgens op vijf kenmerken die warmte uitstralen (vergevingsgezind, behulpzaam, eerlijk, liefdevol, beleefd) en vijf kenmerken die competentie uitstralen (ambitieus, vrolijk, competent, onafhankelijk, intellectueel). Ze gaven ook aan hoe graag ze bij deze personen in de buurt zouden willen zijn. In het tweede experiment gaven de eisers ook aan of zij gunstiger uit zouden komen, niet alleen in vergelijking met de gemiddelde andere student, maar ook in vergelijking met de deelnemer zelf.
Mensen beoordeelden de vergelijkende optimisten minder warm dan de absolute optimisten, en als gevolg daarvan wilden zij niet met hen omgaan. Het tweede experiment, met als extra kenmerk dat relatieve optimisten geloofden dat zij beter af waren dan de deelnemers, bood de volledige test van de hubris-hypothese, omdat de zonnige uitkomsten die de optimisten verwachtten, ten koste gingen van de deelnemers zelf.
De auteurs concludeerden daarom dat “optimisme een deel van zijn aantrekkingskracht verliest wanneer het op een vergelijkende in plaats van een absolute manier wordt uitgedrukt en dat dit gebeurt omdat vergelijkende uitingen van optimisme suggereren dat de eiser de toekomst van de waarnemers somber inziet” (p. 9).
Ironiek is dat de meeste mensen zichzelf inderdaad liever als “beter” zien dan de gemiddelde persoon, wat natuurlijk een onmogelijkheid is. Wat er gebeurt met de hubris-hypothese is dat we het niet leuk vinden als iemand anders dat standpunt openlijk verkondigt. Het is prima om te denken dat je meer geluk hebt, gelukkiger bent, of sympathieker dan alle anderen, maar als je deze beoordeling uitspreekt, krijg je precies het tegenovergestelde resultaat.
Een van de redenen waarom we er niet van houden als anderen in relatieve termen opscheppen over hun kwaliteiten, is dat, zoals het Belgische team opmerkt, we informatie over andere mensen altijd verwerken door de enigszins egocentrische ogen van onze eigen zelfbeelden. Als de moeder van je beste vriendin voortdurend probeert te laten zien hoeveel beter ze kookt dan alle anderen, ga je daar niet eten, hoe lekker het eten eigenlijk ook is. Haar neiging tot zelfpromotie plaatst je eigen moeder, of misschien jou, in de positie van inferieur te lijken. Zij van haar kant zal niet inzien hoezeer ze je beledigd heeft en zal verbaasd zijn wanneer je uitnodigingen afslaat die zo goedbedoeld lijken.
Samenvattend weten we dat opscheppen het soort gedrag is dat de meesten van ons liever vermijden om aan blootgesteld te worden. Deze studies over vergelijkend optimisme tonen verder aan, dat het de overmoed is ten koste van anderen die het opscheppen zo verwerpelijk maakt. Optimisme is zeker een bekende weg naar vervulling. Zolang je het kunt uiten zonder het mogelijke lot van anderen te belasteren, zul je ten volle gebruik kunnen maken van de voordelen ervan.