Dit kan zijn ontwikkeld door hen die het Hooglied van Salomo zien als een beeld van Christus en de gemeente, hoewel dit zeker niet het primaire doel van dit boek is en het boek eigenlijk sterk typologisch wordt gebruikt. Hieronder staan opmerkingen uit een paar commentaren die kunnen helpen, hoewel ze dit verschillend benaderen.
1. Ik ben de roos van Sharon. De bruid is nog aan het woord. Het is moeilijk te bepalen naar welke bloem de bruid verwijst. Het enige andere voorkomen van het woord in het OT is in Jes. 35:1. Crocus lijkt de beste vertaling te zijn. Sharon is de kustvlakte van de Middellandse Zee tussen Joppa en Caesarea. In de tijd van Salomo was het een plaats van grote vruchtbaarheid. 2. Als de lelie tussen de distels. De bruidegom spreekt. In haar nederigheid kan de bruid zich slechts beschouwen als een mooie maar nederige krokus; hij beschouwt haar als een lelie tussen de distels. Zo ver als lelies distels overtreffen, zo ver overtreft zij andere maagden. 3. Als de appelboom. De bruid antwoordt in dezelfde trant. Zoals een appelboom, die heerlijke vruchten voortbrengt, de andere bomen van het woud overtreft, zo overtreft haar bruidegom de andere jongemannen. 4. De koning heeft haar, een nederig plattelandsmeisje, naar een banketzaal gebracht. Maar zij hoeft niet bang en verlegen te zijn in de aanwezigheid van de jongedames van Jeruzalem, want met zijn liefde beschermt hij haar en stelt hij haar op haar gemak. (Voor de gedachte van bescherming, zie EX 17:15.) 5. Overweldigd door liefde en bewondering voor haar geliefde, vraagt de bruid om rozijnen koeken (vlaggen) en appels om haar lichamelijk te sterken. (Charles F. Pfeiffer, The Wycliffe Bible Commentary, Old Testament, (Chicago: Moody Press) 1962.)
1. Roos – indien toegepast op Jezus Christus, beantwoordt het, met de witte lelie (nederig, 2Ko 8:9), aan “wit en rossig” (So 5:10). Maar het is eerder de weide-saffraan: het Hebreeuws betekent radicaal een plant met een doordringende bol, niet van toepassing op de roos. Zo ook het Syrisch. Het is van een witte en violette kleur. De bruid spreekt zo van zichzelf als nederig hoewel lieflijk, in tegenstelling tot de heerlijke “appel” of citroenboom, de bruidegom (Zo 2:3); zo wordt de “lelie” op haar toegepast (Zo 2:2),
Sharon-(Jes 35:1, 2). In Noord-Palestina, tussen de berg Tabor en het meer van Tiberias (1Ch 5:16). De Septuagint en de Vulgaat vertalen het met “een vlakte”; hoewel zij zich hierin vergissen, omdat de Hebreeuwse Bijbel dit elders niet voorstaat, toont het parallellisme met dalen toch aan dat er hier in de eigennaam Sharon een stilzwijgende verwijzing is naar de betekenis van laagheid. Schoonheid, fijnheid en nederigheid moeten in haar zijn, zoals zij in Hem waren (Mt 11,29).
2. Jezus Christus tot de Bruid (Mt 10,16; Joh 15,19; 1Joh 5,19). Doornen, gelijk aan de goddelozen (2Sa 23:6; Ps 57:4).
2:1. Hier sprak de geliefde over zichzelf als een roos van Sharon, het vruchtbare kustgebied van Israël van Caesarea tot Joppa. Het Hebreeuwse woord voor roos is h£a†bas£s£elet. In Jesaja 35:1, de enige andere vermelding ervan in het Oude Testament, wordt het vertaald met “krokus”, wat hier de betekenis kan zijn. Het was een gewone weidebloem. Ook de lelie was een gewone bloem die vaak in het Hooglied wordt genoemd (2:1-2, 16; 4:5; 5:13; 6:2-3; 7:2). Hoewel zij zichzelf in haar nederigheid vergeleek met gewone bloemen van het veld, weerspiegelt haar uitspraak (2:1) een belangrijk contrast met haar eerdere zelfbewustzijn (1:5-6). Haar verbetering was waarschijnlijk het gevolg van de lofprijzingen van haar minnaar (1:9-10, 15).
2:2. De minnaar gaf het nieuwe gevoel van waarde van zijn geliefde weer door haar te vergelijken met een lelie en alle andere vrouwen met doornen. Hij was het ermee eens dat zij een lelie was (v. 1), maar niet zomaar een lelie! Zij was even uniek onder alle anderen als een enkele lelie zou zijn onder vele doornen.