De Boheemse landen waren vanaf de 5e v. Chr. tot de 2e n. Chr. bewoond door Kelten (Boii), daarna door verschillende Germaanse stammen (Marcomanni, Quadi, Longobarden en anderen) tot zij tijdens de Migratieperiode (1e-5e eeuw) verder naar het westen trokken. In het begin van de 5e eeuw nam de bevolking sterk af en volgens de mythologie onder leiding van een hoofdman Čech kwamen de eerste West-Slaven in de tweede helft van de 6e eeuw. In de loop van het verval van het Groot-Moravische rijk tijdens de Hongaarse invallen in Europa in de 9e en 10e eeuw, stichtte de Tsjechische Přemyslidische dynastie het hertogdom Bohemen. Gesteund door de Oost-Frankische koningen, zegevierden zij tegen de onwillige Boheemse adel en breidden hun heerschappij oostwaarts uit over de aangrenzende Moravische gebieden.
In 1198 ontving hertog Ottokar I van Bohemen de koninklijke titel van de Duitse tegenkoning Filips van Zwaben. Aan zijn koninkrijk Bohemen was het in 1182 opgerichte markgraafschap Moravië verbonden en het land Kłodzko, het latere graafschap Kladsko. Vanaf het tweede deel van de 13e eeuw vestigden Duitse kolonisten (“Duitse Bohemen”) zich in het bergachtige grensgebied op uitnodiging van de koningen tijdens de Ostsiedlung (in Praag woonden zij al vanaf het begin van de 12e eeuw) en leefden zij naast de Slaven.
De Silezische gebieden ten noorden van het Sudetengebergte waren vanaf de 10e eeuw geregeerd door de Poolse Piast dynastie. Terwijl Bohemen uitgroeide tot een koninkrijk, vervreemdden de Silezische Piasts van het uiteenvallende Koninkrijk Polen. Nadat in 1310 de Boheemse kroon was overgegaan naar het machtige Huis van Luxemburg, zwoeren bijna alle Silezische hertogen trouw aan koning Jan de Blinde en in 1335 deed de Poolse koning Casimir III de Grote officieel afstand van Silezië bij het Verdrag van Trentschin. Koning Jan had ook de landerijen van Bautzen en Görlitz (later Opper-Lausitz) verworven in 1319 en 1329. Zijn zoon en opvolger Karel IV, ook koning der Romeinen sinds 1346, nam de Silezische en Lausitzische landgoederen op in de Boheemse kroon en bevestigde bij zijn kroning tot Heilig Rooms keizer hun ondeelbaarheid en verbondenheid met het Heilig Roomse Rijk.
In 1367 kocht keizer Karel IV ook de voormalige maarten van Lausitz (Neder Lausitz) in het noordwesten. Tijdens de Dertigjarige Oorlog gingen beide Lausitz echter bij de Vrede van Praag over op het keurvorstendom Saksen. Nadat de Boheemse kroon (Kroon van Sint Wenceslas) in 1526 aan het Huis Habsburg was overgedragen, gingen de Boheemse kroonlanden samen met het Koninkrijk Hongarije en de Oostenrijkse “erflanden” deel uitmaken van de grotere Habsburgse monarchie. In 1742 verloor de Habsburgse koningin Maria Theresia het grootste deel van Silezië aan Pruisen tijdens de Eerste Silezische Oorlog, een onderdeel van de Oostenrijkse Successieoorlog.
-
De Tsjechische staat in de vorm van het hertogdom Bohemen (groen) in de 11e eeuw, binnen het Heilige Roomse Rijk (lichtgroen).
-
Tsjechische staat in de vorm van het land van de Boheemse kroon (rood) in de 17e eeuw, binnen het Heilige Roomse Rijk