Het cursief of met aanhalingstekens weergeven van de interne gedachten van een personage hangt af van de vraag of u citeert uit een bron die de gedachten van een personage weergeeft, de gedachten van een personage schrijft, of een tekst bewerkt die de gedachten van een personage weergeeft.
Wanneer je een bron citeert, gebruik dan aanhalingstekens om de gedachten van een personage aan te geven, en maak in je proza duidelijk dat je gedachten citeert en geen toespraak:
Toen Julie op een avond alleen naar huis liep, leek ze zich minder zorgen te maken over de mogelijkheid van echt gevaar en meer over de waarschijnlijkheid dat haar moeder boos zou worden, waarbij ze bij zichzelf dacht: “Moeder zal woedend zijn als ze erachter komt dat ik naar huis ben gelopen in plaats van te bellen voor een lift.”
Maar als uw bron de gedachten cursief weergeeft, reproduceer dan de cursieve gedachten en zet ze tussen aanhalingstekens:
Toen Julie op een avond alleen naar huis liep, leek ze zich minder zorgen te maken over de mogelijkheid van echt gevaar en zich meer zorgen te maken over de kans dat haar moeder boos zou worden, waarbij ze bij zichzelf dacht: “Moeder zal woedend zijn als ze erachter komt dat ik naar huis ben gelopen in plaats van gebeld te hebben voor een lift.”
Als je fictie schrijft, mag je de gedachten van een personage cursief of tussen aanhalingstekens zetten. Het gebruik van cursief heeft het voordeel dat je gedachten kunt onderscheiden van spraak.
Haar voetstappen echoden door het slecht verlichte, verlaten steegje en Julie dacht bij zichzelf: Moeder zal woedend zijn als ze erachter komt dat ik naar huis ben gelopen in plaats van te bellen voor een lift. Plotseling hoorde ze een stem achter zich. “Julie! Waarom heb je niet op me gewacht?” In de duisternis zag ze Kayla, haar teamgenoot van het veldlopen. Ze was helemaal vergeten dat Kayla had gevraagd om samen naar huis te lopen.