De populairste sport in Rome was het wagenrennen. Het was zo populair dat er steeds grotere stadions moesten worden gebouwd. Er wordt beweerd dat het Circus Maximus in Rome plaats bood aan meer dan 350.000 toeschouwers.
De strijdwagens werden gewoonlijk getrokken door vier paarden, maar het konden er ook twee of tien zijn. Er namen vier rivaliserende groepen (de Romeinen noemden ze facties) aan deel. Deze groeperingen waren bekend door de kleuren die hun bestuurders droegen (wit, groen, blauw of rood). De Romeinen steunden deze facties op dezelfde manier als de mensen tegenwoordig rivaliserende voetbalteams steunen.
Deze rivaliteit leidde soms tot gevechten tussen toeschouwers. Bij een gelegenheid liet keizer Vitellius, die een fervent aanhanger van de Blauwen was, verschillende toeschouwers terechtstellen wegens het roepen van onbeschofte opmerkingen over zijn team.
De race bestond uit zeven ronden (8,4 kilometer) en duurde gewoonlijk ongeveer vijftien minuten. Elke ronde werd gemarkeerd door het laten vallen van een ei vanaf een platform. Elke factie leverde één, twee of drie strijdwagens voor elke race. Als er meer dan een van elke factie werd gebruikt, raceten de coureurs als een team in plaats van als individuen.
Er waren twaalf startboxen en de coureurs trokken lootjes om te beslissen waar ze van start gingen. De beste loting was op de rails, omdat dat de kortste weg was. Het was echter ook het gevaarlijkst, want als de wagen de spina (een lang dun eiland in het midden van de arena) raakte, liep de koetsier het gevaar in het pad van de andere ploegen te worden geslingerd.
De paarden moesten heel moedig zijn om zo dicht bij de wanden van de spina te lopen en het belangrijkste paard was degene die vooraan links stond. De beste paarden werden geïmporteerd uit Afrika en Hispania. Het hoofdpaard kreeg een naam op de wedstrijdkaart, en tijdens de race scandeerde de menigte de naam van dit paard, de bestuurder of de factie.
Voordat de race begon, wikkelde de bestuurder de teugels om zijn middel en hield ze dan met zijn linkerhand vast. In zijn rechterhand droeg hij zijn zweep. De succesvolle wagenmenner was niet alleen in staat om zijn paarden snel te laten rijden, maar was ook bedreven in het hinderen van zijn rivalen. Naarmate het einde van de race naderde, werd de tactiek gewelddadiger. De wagenmenners probeerden de leider ‘schipbreuk’ te laten lijden door hun paarden tegen de achterkant van zijn wagen te slaan. Een andere tactiek was om te proberen de as van je rivaal te breken door je wagen in zijn wielen te rijden. Als hij ‘schipbreuk’ leed, moest de wagenmenner snel zijn dolk trekken en de teugels doorsnijden die om hem heen gewonden waren. Als hij dit niet deed, werd hij door de paarden over de grond gesleurd en liep hij de kans gedood of ernstig gewond te worden.
Charioteers waren gewoonlijk slaven of van arme afkomst. Als ze succes hadden, konden ze echter zeer rijk worden. Een wagenmenner, gerekruteerd uit Noord-Afrika, zou in veertien jaar meer dan anderhalf miljoen sestertiën hebben ontvangen. Een goede wagenmenner bood zijn diensten aan aan de factie die het hoogste bedrag betaalde en wisselde vaak van team waar hij voor reed.
Alle stallen hadden een leerlingschap om goede coureurs op te leiden. Ze hadden ook talentenjagers in dienst die het Romeinse Rijk afzochten op zoek naar potentiële sterren.
Op elke meeting vonden tot 24 races plaats. Tussen de races door, gaven mannen op paarden acrobatische voorstellingen. Er werden wilde dieren getoond en soms vertoonden ze kunstjes, zoals jonge jongens op hun rug laten dansen.