Militaire en politieke verdiensten
Scipio’s vroege politieke apathie werd spoedig terzijde geschoven; tegen 152 was hij waarschijnlijk tot quaestor gekozen, wat de eerste trede van een officiële carrière was, en was hij in de Senaat gekomen. Maar tegelijkertijd hield hij zich ook bezig met zijn culturele interesses: hij behoorde tot de jonge edelen die werden aangetrokken door de lezingen van drie bezoekende Atheense filosofen wier opvattingen over politieke moraal de meer ouderwetse Romeinen, zoals Cato, schokten. Scipio verwierf publieke faam in 151. Een reeks rampen met Romeinse legers in Spanje leidde tot zo’n tegenzin tegen militaire dienst op het schiereiland dat, in een geschil over de heffing, de consuls die er verantwoordelijk voor waren zelfs tijdelijk gevangen werden genomen door de tribunen die tegen de heffing waren. In de crisis wekte Scipio, die aan Macedonië was toegewezen, vertrouwen door zich in plaats daarvan vrijwillig in Spanje te melden; zijn voorbeeld werd onmiddellijk gevolgd door andere officieren en manschappen.
Als militair tribuun van Lucius Lucullus toonde Scipio grote persoonlijke moed in de Spaanse veldtochten; in 151 doodde hij een Spaanse hoofdman die hem tot een enkele strijd had uitgedaagd, en bij Intercatia won hij de muurkroon (corona muralis), die werd toegekend aan de eerste man die de muren van een vijandelijke stad besteeg. In 150 werd hij door Lucullus naar Afrika gezonden om olifanten te halen bij de Numidische koning Masinissa, de vriend van zijn grootvader Africanus. Daar was hij getuige van een grote, maar onbesliste veldslag tussen Masinissa en de Carthagers; de Carthagers vroegen hem een regeling te treffen, maar de onderhandelingen liepen op niets uit. Scipio verliet daarop Afrika, maar hij zou spoedig niet als vredestichter, maar als veroveraar terugkeren. Eenmaal terug in Rome wist hij op verzoek van Polybius de enigszins aarzelende steun van de oude Cato (wiens zoon met Scipio’s zuster Aemilia was getrouwd) te krijgen voor een voorstel om de 300 Achaeïsche geïnterneerden die nog in leven waren zonder proces vrij te laten. Zij werden sinds het einde van de Derde Macedonische Oorlog (171-168) in Italië vastgehouden. Zo werd een grote smet op Rome’s goede naam eindelijk gedeeltelijk weggenomen.
In 150 was oorlog met Carthago in de lucht. Toen die uiteindelijk het jaar daarop uitbrak, keerde Scipio met het Romeinse leger naar Afrika terug en diende opnieuw als militaire tribuun, en zijn dienst was zeer doeltreffend. De twee consuls belegerden Carthago te land en ter zee, maar later in het jaar, nadat één van hen naar Rome was teruggekeerd, lanceerden de Carthagers een nachtelijke aanval op het kamp van de geïsoleerde Manilius, een situatie die slechts door de vaardigheid van Scipio kon worden hersteld. Tijdens de winter toonde Scipio opnieuw opmerkelijke bekwaamheid toen Manilius twee onsuccesvolle expedities leidde tegen de Carthaagse troepen in het binnenland. Opnieuw kwam hij in de schijnwerpers te staan toen de oude Masinissa, op sterven na dood, de kleinzoon van zijn vriend Africanus verzocht de toekomst van zijn rijk te regelen. Scipio besloot Numidië te verdelen onder de drie zonen van de koning en vermeed daarmee het gevaar dat een verenigd Numidië had kunnen opleveren.