De onbetrouwbaarheid van de zintuiglijke waarneming
Descartes geloofde niet dat de informatie die wij via onze zintuigen ontvangen noodzakelijkerwijs nauwkeurig is. Na de openbaring die hij op 10 november 1619 beleefde, ondernam Descartes zijn eigen intellectuele wedergeboorte. Zijn eerste stap was het weggooien van alles wat hij dacht te weten, waarbij hij weigerde zelfs maar in de meest elementaire vooronderstellingen te geloven voordat hij deze naar tevredenheid voor zichzelf had bewezen. In deze daad van afbraak en wederopbouw vond Descartes het tijdverspilling om elk idee afzonderlijk te onderzoeken. In plaats daarvan viel hij aan wat hij als de basis beschouwde: het idee dat zintuiglijke waarneming nauwkeurige informatie overbrengt. Hij ontwikkelde verschillende argumenten om dit punt te illustreren.
In het Droomargument, betoogt Descartes dat hij vaak droomt over dingen die hem echt lijken terwijl hij slaapt. In één droom zit hij bij een vuur in zijn kamer, en het lijkt alsof hij de warmte van het vuur kan voelen, net zoals hij die in zijn wakende leven voelt, ook al is er geen vuur. Het feit dat hij het vuur voelt, laat hem niet echt toe te zeggen wanneer hij wakker is en wanneer hij droomt. Bovendien, als zijn zintuigen hem de warmte van het vuur kunnen overbrengen terwijl hij het niet echt voelt, kan hij er niet op vertrouwen dat het vuur bestaat wanneer hij het in zijn wakende leven voelt.
Ook in de argumenten Bedrieglijke God en Kwade Demon suggereert Descartes dat, voor zover hij weet, hij onder de controle kan staan van een almachtig wezen dat erop uit is hem te bedriegen. In dat geval heeft hij helemaal geen lichaam, maar is hij slechts een brein dat door het almachtige wezen van informatie en illusies wordt voorzien. (Fans van de Matrix-films herkennen dit concept misschien.) Descartes bedoelt deze argumenten niet letterlijk te nemen. Het gaat hem erom aan te tonen dat de zintuigen bedrogen kunnen worden. Als we er niet op kunnen vertrouwen dat onze zintuigen ware informatie over de wereld om ons heen overbrengen, dan kunnen we ook niet vertrouwen op deducties die we op grond van zintuiglijke waarneming hebben gemaakt.
Toen Descartes de betrouwbaarheid van zintuiglijke waarneming in twijfel trok, was dat een radicaal standpunt. Hij stelde voor dat wetenschappelijke waarneming een interpretatieve handeling moest zijn die zorgvuldig toezicht vereiste. De voorstanders van de Britse empiristische beweging waren vooral gekant tegen de ideeën van Descartes. Zij geloofden dat alle kennis tot ons komt via de zintuigen. Descartes en zijn volgelingen beweerden het tegenovergestelde, namelijk dat echte kennis alleen tot stand komt door toepassing van de zuivere rede.
Wetenschap gebaseerd op de rede
Hoewel Descartes de informatie die hij via de zintuigen ontving wantrouwde, geloofde hij wel dat bepaalde kennis op een andere manier verkregen kon worden, door te stellen dat de strikte toepassing van de rede op alle problemen de enige manier is om zekerheid in de wetenschap te bereiken.In Rules for the Direction of the Mind betoogt Descartesar dat alle problemen moeten worden opgesplitst in hun eenvoudigste onderdelen en dat problemen kunnen worden uitgedrukt als abstracte vergelijkingen.Descartes hoopt de rol van onbetrouwbare zintuiglijke waarneming in de wetenschappen te minimaliseren of te elimineren. Als alle problemen worden teruggebracht tot hun minst zintuiglijke en meest abstracte elementen, dan kan de objectieve rede aan het werk worden gezet om het probleem op te lossen.
Descartes’ werk waarin algebra en meetkunde worden gecombineerd is een toepassing van dit principe. Door een tweedimensionale grafiek te maken waarop problemen konden worden uitgezet, ontwikkelde hij een visuele woordenschat voor rekenkundige en algebraïsche ideeën. Met andere woorden, hij maakte het mogelijk om wiskunde en algebra in meetkundige vormen uit te drukken. Hij ontwikkelde ook een methode om de eigenschappen van objecten in de echte wereld te begrijpen door hun vormen te herleiden tot formules en ze te benaderen door middel van rede in plaats van zintuiglijke waarneming.
Rede als de essentie van de mensheid
Descartes’ beroemdste uitspraak is Cogito ergosum, “Ik denk, dus ik besta.” Met dit argument stelt Descartes dat het denken zelf een bewijs is van het individuele menselijke bestaan. Omdat gedachten een bron moeten hebben, moet er een “ik” zijn dat bestaat om het denken te doen. In de argumentatie die uit deze premisse volgt, wijst Descartes erop dat hoewel hij niets anders zeker weet over zijn bestaan – hij kan niet onomstotelijk bewijzen dat hij handen, haar of een lichaam heeft – hij wel zeker weet dat hij gedachten heeft en het vermogen om de rede te gebruiken. Descartes beweert dat deze feiten tot hem komen als “heldere en duidelijke waarnemingen”. Hij stelt dat alles wat door middel van heldere en duidelijke waarnemingen kan worden waargenomen, deel uitmaakt van de essentie van wat wordt waargenomen. Het denken en de rede, omdat ze duidelijk waargenomen worden, moeten de essentie van de mensheid zijn. Daarom beweert Descartes dat een mens nog steeds een mens zou zijn zonder handen of haar of een gezicht. Hij beweert ook dat andere dingen die niet menselijk zijn haar, handen of gezichten kunnen hebben, maar een mens zou geen mens zijn zonder verstand, en alleen mensen bezitten het vermogen om te redeneren.
De bereikbaarheid van kennis
Descartes was er vast van overtuigd dat het verstand een aangeboren gave van de mens is en dat ware kennis direct kan worden vergaard, niet uit boeken maar alleen door de methodische toepassing van het verstand. Het uitdrukkelijke doel van veel van zijn boeken was om complexe wetenschappelijke en filosofische zaken zo te presenteren dat ook de minst ontwikkelde lezer ze kon begrijpen. Omdat Descartes geloofde dat ieder mens het “natuurlijke licht” van de rede bezit, geloofde hij dat als hij al zijn argumenten als logische gedachtegangen presenteerde, iedereen ze zou kunnen begrijpen en niemand er omheen zou kunnen. In de oorspronkelijke uitgave van Discours over de Methode verklaart Descartes zijn doel met de ondertitel “Waarin de auteur… de meest ondoorgrondelijke onderwerpen die hij kon kiezen uitlegt, en wel op zo’n manier dat zelfs mensen die nooit gestudeerd hebben ze kunnen begrijpen”. In een poging een breder publiek te bereiken, schreef Descartes af en toe in het Frans, de taal van zijn landgenoten, in plaats van in het Latijn, de taal van de geleerden, zodat ook mensen zonder formele opleiding hem konden begrijpen.