Ptech kwam in de nationale schijnwerpers te staan na een huiszoeking in het hoofdkwartier van Ptech door Amerikaanse rechtshandhavingsambtenaren op 5 december 2002, in verband met Operation Green Quest. De toegestane huiszoeking werd door de nationale nieuwsmedia verkeerd voorgesteld als een inval. Deze ongunstige nationale publiciteit leidde uiteindelijk tot de sluiting van het bedrijf eind 2003. Voormalige werknemers van Ptech beschreven Ptech als een bedrijf dat diversiteit op de werkvloer aanmoedigde en hun culturen en tradities respecteerde; zij schreven de mediawoede die Ptech overspoelde toe aan de politiek geladen sfeer die door de terroristische aanslag van 9/11 was ontstaan.
Het Ptech-onderzoek volgde op sancties tegen Yasin al-Qadi, een voormalige Ptech-investeerder, nadat hij op een lijst van vermeende terroristen was geplaatst. Op 12 oktober 2001 gelastte het U.S. Department of Treasury’s Office of Foreign Assets Control (OFAC) de bevriezing van de tegoeden van Yasin al-Qadi in de Verenigde Staten en verbood de federale wet financiële transacties waarbij zijn eigendom betrokken was. Ook de Europese Unie paste sancties tegen Qadi toe.
Qadi’s plaatsing op de lijst van terroristen werd later door verschillende Europese rechtbanken ongedaan gemaakt, en zijn naam werd van zwarte lijsten geschrapt door Zwitserland (2007), de Europese Unie (2008 en 2010), en het Verenigd Koninkrijk (2008 en 2010).
Op 13 september 2010 slaagde Yasin al-Qadi “erin de civiele vorderingen die in de Verenigde Staten namens de families van de 9/11-slachtoffers tegen hem waren ingesteld, in hun geheel te doen verwerpen.” Op 5 oktober 2012 heeft het comité van de VN-Veiligheidsraad dat toezicht houdt op de sancties tegen Al Qaida, Qadi’s verzoek om van zijn zwarte lijst te worden geschrapt ingewilligd. Op 26 november 2014 schrapte het Amerikaanse ministerie van Financiën Qadi’s naam van zijn Specially Designated Nationals-lijst.