Preëmptief geweld, militaire doctrine waarbij een staat het recht opeist om een offensief tegen een potentiële vijand in te zetten voordat die vijand de kans heeft gehad om een aanval uit te voeren.
Het voordeel van een preëmptieve aanval is dat een staat, door als eerste daadkrachtig op te treden, de vijand in de onmogelijkheid stelt om agressieve voornemens uit te voeren. Deze strategie heeft ook een aantal nadelen. Ten eerste kan de bedreigde staat de dreiging verkeerd inschatten en een ongerechtvaardigde destructieve aanval lanceren. Ten tweede zou het gebruik van een preëmptieve macht door één staat een precedent kunnen scheppen dat zou leiden tot wijdverbreid misbruik van de preëmptieve optie.
Geleerden en politici zijn het sterk oneens over de uiteindelijke legitimiteit van het gebruik van preëmptief geweld. De meesten zijn het echter wel eens over een aantal fundamentele voorwaarden waaraan een preventieve aanval moet voldoen om als potentieel gerechtvaardigd te kunnen worden beschouwd. De aanval moet komen als reactie op een waargenomen dreiging die zowel absoluut geloofwaardig als onmiddellijk is. De staat die op de dreiging reageert, moet aannemelijk maken dat een preventieve aanval de enige effectieve manier is om zichzelf te verdedigen. De preventieve actie moet qua reikwijdte en schaal in verhouding staan tot de waargenomen dreiging. Het geheel subjectieve karakter van deze oordelen legt echter de last bij de aanvallende staat om zijn acties tegenover de internationale gemeenschap te rechtvaardigen.
Voorstanders van preventief geweld halen artikel 51 van het Handvest van de Verenigde Naties aan, omdat dit uitdrukkelijk “het inherente recht op individuele of collectieve zelfverdediging beschermt, indien een gewapende aanval plaatsvindt tegen een lid van de Verenigde Naties”. Tegenstanders van de preëmptiestrategie voeren aan dat het artikel een defensieve actie duidelijk afhankelijk maakt van het al eerder plaatsvinden van een aanval, niet van de perceptie van de mogelijkheid van een aanval.