Onder zoogdieren lijkt autotomie verschillende keren te zijn geëvolueerd, maar is taxonomisch schaars. Gedocumenteerde autotomie is meestal beperkt tot de staart en treedt op door verlies van de staartschede (valse autotomie) of door breuk over de wervel (echte autotomie)2,5. Naast autotomie van de staart is terloops verwezen naar zoogdiersoorten met een zwakke of fragiele huid, hoewel onbekend blijft of deze dieren in staat zijn tot autotomie van de huid. Daarom onderzochten wij eerst anekdotisch bewijs dat twee soorten Afrikaanse stekelmuizen (Acomys kempi en Acomys percivali) gemakkelijk delen van hun huid afwerpen als ontsnappingsgedrag voor roofdieren.
Om de hypothese te testen dat A. kempi en A. percivali in staat zijn tot huidautotomie, hebben wij individuen levend gevangen op rotsachtige uitlopers (kopjes) in centraal Kenia. Naast de dekharen vallen soorten in het genus Acomys op door de aanwezigheid van stekelachtige haren op het dorsum (Fig. 1a, b). Het hanteren van beide soorten in het veld bevestigde dat krachtige bewegingen vaak leidden tot het scheuren van de huid. Het scheuren resulteerde in grote open wonden of huidverlies variërend van kleine stukjes tot gebieden die 60% van de totale dorsale oppervlakte besloegen (Fig. 1c). Naast het verlies van integumentarium, vertoonden beide soorten autotomie van de staartschede zoals eerder gemeld bij andere Acomys soorten en werden individuen vaak gevangen met ontbrekende staarten2. Bij individuen in gevangenschap genazen ernstige huidwonden snel, en de snelle hergroei van stekelharen verdoezelde het gewonde gebied volledig (Fig. 1d, e). In het veld gevangen individuen vertoonden een soortgelijke genezing en, in sommige gevallen, patroonvormige haarfollikels in anagene (d.w.z. groeifase) die geregenereerd leken te zijn in de gewonde gebieden (Fig. 1f).
(a-b)A. kempi (a) en A. percivali (b) bezitten stijve, stekelachtige haren op het dorsum. (c) A. kempi na verlies van de dorsale huid. (d-e) Schurftvorming na huidverwonding over de volle dikte, zichtbaar op D3 (d). Dezelfde wonden in (d) zijn niet langer zichtbaar bij D30 en nieuwe stekelharen bedekken de beschadigde zone (e). (f) Wondgenezing bij een in het veld gevangen exemplaar met nieuwe haarfollikels in het wondbed. Schaalstaven = 1 cm.
Om te evalueren hoe Acomys huid zo gemakkelijk scheurt, vroegen we ons af of de mechanische eigenschappen van Acomys huid ten grondslag zouden kunnen liggen aan de waargenomen zwakte. Op basis van experimenten die autotomie van de huid bij gekko’s onderzochten3, kan zwakke huid (d.w.z. huid met uniforme structurele eigenschappen die bezwijkt of breekt onder relatief lage geïnduceerde belasting) worden onderscheiden van fragiele huid (d.w.z. huid met specifieke morfologische kenmerken zoals een breukvlak waardoor de buitenste lagen kunnen worden losgelaten). Om de huidzwakte te beoordelen, vergeleken we de mechanische eigenschappen van de huid van Acomys en Mus. Tijdens mechanische belasting vertoonde de Mus huid elastische eigenschappen alvorens te breken, terwijl de Acomys huid bros was en begon te scheuren kort nadat de belasting was uitgeoefend (Fig. 2a). We leidden de spanning-rek krommen van de rughuid af om de gemiddelde treksterkte (σm) te bepalen en stelden vast dat de Mus huid 20 keer sterker was dan de Acomys huid (2,3 MPa ±0,19 en 0,11 MPa ±0,03) (Fig. 2a, b). Tenslotte was, bij berekening van de gemiddelde taaiheid (W), bijna 77 maal meer energie nodig om de huid van Mus te breken dan de huid van Acomys (Fig. 2b). Deze resultaten tonen aan dat Acomys een huid hebben die gemakkelijk scheurt (of breekt) als reactie op een lage spanning en geven een mechanische basis voor de zwakte van hun huid.
(a-b) Spanning-rek krommen voor Mus n=6, A. kempi n=5, A. percivali n=5, afgebeeld tot aan de bezwijkspanning (a) en voor één individu (b) bij benadering van de reële gemiddelde treksterkte (σm) en gemiddelde taaiheid (W) (weergegeven als gearceerde gebieden). (c-d) Masson’s trichroomkleuring van de onbeschadigde rughuid van M. musculus (c) en A. percivali (d). (e-f) Percentage adnexa (b.v. haarfollikels en bijbehorende klieren) in de dermis (gele arcering) van Mus (e) en A. percivali (f). (g) Cytokeratine-gekleurde keratinocyten (gele pijl) beginnen net te migreren in kleine wonden op D3 bij Mus. (h) Volledig gereepithelialiseerde wonden bij Acomys op D3. Tijd na verwonding in dagen. WM = wondrand. Inzet toont de relatieve wondpositie van het afgebeelde weefsel. (i-l) Picrosirius rood kleuring van kleine wonden bij Mus (i, k) en A. percivali (j, l). Bifringence van picrosirius kleuring (k, l) onderscheidt dikke collageen type I vezels (rood/oranje) van dunne collageen type III vezels (groen). De collageenvezels in Mus zijn overwegend van type I, dicht opeengepakt en lopen parallel met de epidermis (k). Collageenvezels in A. percivali zijn poreuzer met een groter aandeel collageen type III (l). Schaalstaven = 100µm.
Om te evalueren of structurele eigenschappen van de huid van Acomys bijdragen tot zijn mechanische zwakte, onderzochten we cellulaire kenmerken van de huid van A. percivali en stelden vast dat deze anatomisch vergelijkbaar was met die van Mus en andere knaagdieren, zij het met veel grotere haarfollikels (Fig. 2c, d). We vonden geen bewijs van een breukvlak, wat het mechanisme is van huidautonomie bij gekko’s en skinken3. Bij onderzoek van elastine vezels, die de elasticiteit van de huid verhogen, vonden we bij alle drie de soorten een vergelijkbare verdeling en overvloed van elastine in de dermis en onder de panniculus carnosus (Fig. S1a-f). Wij hebben getest of de grotere haarfollikels in de huid van de Acomys de totale oppervlakte van het bindweefsel in de lederhuid verminderen door het aandeel van de adnexa (bv. follikels en bijbehorende klieren) in de lederhuid te onderzoeken. Wij stelden vast dat dit aandeel groter was bij A. percivali (55,61% ±4,28) in vergelijking met M. musculus (43,65% ±4,62) (t=1,9, P=0,043) (Fig. 2e, f). Deze bevindingen suggereren dat, hoewel de basisweefselstructuur van de huid van Acomys vergelijkbaar is met die van Mus, de door adnexa ingenomen ruimte in de dermis het absolute bindweefselgehalte vermindert, wat mogelijk bijdraagt tot de verminderde elasticiteit en lagere treksterkte wanneer de huid onder spanning wordt geplaatst6. Het ontbreken van een breukvlak onderstreept deze bevinding en ondersteunt een inherent structureel verschil dat ten grondslag ligt aan de waargenomen zwakte van de huid van de Acomys.
Gezien de inherente structurele zwakte en de neiging tot scheuren, hebben wij het vermogen van de Acomys om huidwonden te genezen beoordeeld met behulp van kleine (4 mm) en grote (1,5 cm), volledige dikte excisie (FTE) wonden. In wonden van beide afmetingen trad snel korstvorming en hemostase op, en in grote wonden droeg dit bij tot een vermindering van het wondoppervlak met 64% ±3,1 24 uur na de verwonding (Fig. S2a). Tijdens littekenvrije genezing bij salamanders7 en foetussen van zoogdieren8 is het wondbed binnen enkele dagen gereepithelialiseerd, terwijl een wond van 4 mm in de huid van een volwassen rat 5-7 dagen nodig heeft om te re-epithelialiseren9. Bij Acomys vonden we dat vijf van de zes 4 mm wonden volledig gereepithelialiseerd waren op dag 3 na de verwonding (D3), terwijl wonden bij Mus er niet in slaagden zo snel te re-epithelialiseren (Fig. 2g, h). Na re-epithelialisatie, vertrouwen zoogdieren met losse huid (b.v. knaagdieren, konijnen, enz.) hoofdzakelijk op contractie om hun wonden te genezen10. Ook bij ons werden hoge contractiesnelheden waargenomen, die goed waren voor 95% van de wondsluiting na 17 dagen (Fig. S2a-c). In tegenstelling tot littekenvorming, waarbij collageenvezels zich organiseren in een dicht netwerk parallel aan de epidermis, nemen collageenvezels tijdens littekenvrije genezing een patroon aan dat lijkt op dat van niet-verwonde dermis10. Bij onderzoek van de extracellulaire matrix (ECM) op D10 zagen we bij Mus littekenvorming, terwijl bij Acomys de collageenfibrillen minder dicht opeengepakt waren en een meer poreuze structuur hadden (Fig. 2i, j). Met behulp van picrosirius rood vonden we dat collageen type I overheerste in het wondbed bij Mus op D10, terwijl collageen type III in grotere overvloed aanwezig was bij Acomys (Fig. 2k, l). Dit verschil was nog duidelijker bij wonden van 1,5 cm (Fig. S3a-b’). Samen tonen deze gegevens aan dat snelle re-epithelialisatie en samentrekking van de wondrand de grootte van open huidscheuren bij Acomys sterk vermindert. Onze bevindingen, dat wond-ECM (1) langzaam wordt afgezet, (2) een poreuze configuratie heeft, en (3) gedomineerd wordt door type III collageen, suggereren dat deze samenstelling regeneratie bevordert boven fibrose tijdens huidherstel bij Acomys.
Om de regeneratieve capaciteit van de wondomgeving te testen, hebben we grote genezende wonden bemonsterd op bewijs van haarfollikelneogenese en huidregeneratie. In associatie met de meer poreuze ECM, observeerden we folliculaire genese van normale pelage haren en grote stekelharen in het wondbed tussen D21 en D28 en konden we oude, grote follikels nabij de wondranden onderscheiden van nieuw geregenereerde follikels binnen het wondbed (Fig. 3a-d en Fig. S3c-e). Nieuwe follikels leken te regenereren in het hele niet-uitgetrokken deel van het wondbed, niet enkel in het centrale gebied (Fig. 3c en Fig. S3e) en we observeerden regenererende haarfollikels in verschillende stadia van ontwikkeling (Fig. 3a-m en Fig. S4a-c). Een gelokaliseerde en zeer proliferatieve populatie van epidermale cellen drijft de haarfollikel ontwikkeling aan en we observeerden een gelijkaardig fenomeen tijdens de follikel regeneratie (Fig. 3e en Fig. S4a-c). Om te onderzoeken of embryonale signaal netwerken gebruikt tijdens de haarfollikel ontwikkeling werden ingezet tijdens de haarfollikel regeneratie, onderzochten we Keratine-17 (Krt17); welke diffuus tot expressie komt in de epidermis tijdens de huidontwikkeling en progressief beperkt wordt tot ontwikkelende haarfollikels11. Na re-epithelialisatie was KRT17 sterk verrijkt in de neo-epidermis boven het wondbed op D14 en naarmate nieuwe haarfollikels zich in het wondbed vormden, werd KRT17 beperkt tot folliculair epitheel (Fig. 3f en Fig. S5). Tijdens het wondherstel in Mus, vonden we KRT17 ook sterk geüpreguleerd in de gereepithelialiseerde epidermis op D14 (Fig. S5) en hoewel KRT17 gelokaliseerd werd in enkele basale keratinocyten in Mus epidermis op D21, slaagden deze sites er niet in om te aggregeren tot placodes of nieuwe haarfollikels, zodat KRT17 volledig afwezig was in de nieuwe epidermis tegen D26 (Fig. 3f). Het verdwijnen van KRT17 uit basale keratinocyten bij Mus, samen met onze waarneming van voortdurende lokalisatie in nieuwe placodes en haarfollikels bij Acomys, suggereert dat de onderliggende dermale signalen die nodig zijn om placodevorming bij Mus te induceren, ontbreken.
(a-d) Haarfollikels die regenereren bij A. percivali (gele pijlen) tussen D21 en D28 in grote huidwonden. Dagen zijn na de verwonding. Nieuwe haarfollikels (gele pijlen) zijn aanwezig in het gehele wondbed (rood gestippeld gebied) bij D28 (c-d). Groene pijlen wijzen op oude follikels. WM = wondrand. (e-k) Regenererende haarfollikels brengen eiwitten tot expressie die geassocieerd worden met ontwikkeling en differentiatie; Ki67 label prolifererende haarkiem (e), Keratine-17 (gele pijlen) in Acomys, maar is afwezig in Mus op D26 (f), nucleair gelokaliseerde LEF1 in follikel placodes (g) en later in dermale papilla cellen (dp) en omliggende matrix cellen (mx) (h), Gefosforyleerd SMAD 1/5/8 (als een uitlezing van Bmp-signalering) in epidermale haarkiemcellen (i) en later in dermale papilla cellen (dp) en matrix cellen (mx) van regenererende follikels (j), en Sox2 in dermale papilla cellen (k). Schaalstaven = 100 µm, behalve (e) = 50 µm.
Hoewel het precieze signaal voor placode vorming onduidelijk blijft, is er een absolute vereiste voor Wnt-signalering tijdens normale follikelvorming12. Nucleaire lokalisatie van LEF1 eiwit is gebruikt als een uitlezing van deze inductieve signalering 13. We ontdekten nucleaire accumulatie van LEF1 in regenererende epidermale placodes, condenserende dermale fibroblasten onder de haarkiem, en in dermale papilla en matrix cellen (Fig. 3g, h en Fig. S6a). We ontdekten ook nucleaire LEF1 kleuring op lage niveaus in sommige niet-placode basale keratinocyten, terwijl we geen nucleaire LEF1 ontdekten in de epidermis tijdens wondgenezing bij Mus, wat suggereert dat epidermale Wnt-activering bij Acomys gedeeltelijk ten grondslag kan liggen aan onze waarneming van haarfollikelregeneratie (Fig. S6b, c).
Regulatie van canonieke Bmp-signalering speelt ook een rol tijdens haarfollikel inductie en differentiatie van folliculaire progenitor populaties in de volwassen haarfollikel (besproken in14). Fosforylering van SMADs 1, 5, en 8 (pSMAD1/5/8) is een robuuste uitlezing van canonieke Bmp signalering. We detecteerden pSMAD1/5/8 op lage niveaus tijdens de inductie van de follikel en later op hogere niveaus in de dermale papilla en matrix cellen die differentiatie ondergaan in de haarbol (Fig. 3i, j). Bovendien ontdekten we SOX2 positieve dermale papilla in sommige regenererende haarfollikels, wat consistent is met zijn rol in het specificeren van verschillende haartypes tijdens de ontwikkeling van muizenhaarfollikels15 (Fig. 3k). Samen tonen deze resultaten aan dat regenererende haarfollikels in Acomys door gedefinieerde stadia van haarfollikelontwikkeling gaan, hoge proliferatiepercentages vertonen, en moleculaire paden die tijdens de embryonale haarfollikelontwikkeling worden gebruikt, opnieuw inzetten om nieuwe haarfollikels te regenereren.
De huid van volwassen zoogdieren is normaal niet in staat om epidermaal-afgeleide structuren te regenereren in reactie op verwonding (bv. klieren en haarfollikels). Een uitzondering hierop is de waarneming van spontane folliculaire genese in grote excisiewonden bij konijnen, en meer recent bij laboratoriummuizen (C57BL6/SJ, SJL of gemengde stam)16,17,18. Konijnen zijn ook een van de weinige zoogdiersoorten die in staat zijn grote oor punch wonden te regenereren19. Wij veronderstelden dat het regeneratievermogen dat bij Acomys werd waargenomen, zich ook zou kunnen uitstrekken tot hun oorweefsel. Om dit te testen maakten we 4mm gaatjes in de oren van beide Acomys soorten en, tot onze verrassing, ontdekten we dat ze in staat waren om deze grote gaatjes te sluiten (Fig. 4a-c en Fig. S7a-c). Onbeschadigd oorweefsel bevat huid (epidermis en dermis), geassocieerde haarzakjes, vetcellen, spieren en kraakbeen; we ontdekten dat Acomys in staat waren al deze weefsels volledig te regenereren met hoge getrouwheid, behalve spieren (Fig. 4b-c). Twaalf dagen na de verwonding zagen we een accumulatie van cellen rond de omtrek van de wond onder de epidermis en hoewel de regeneratie van nieuw weefsel centripetaal was, accumuleerden de cellen zich in grotere mate aan de proximale zijde van de punch. De regeneratie van haarfollikel en kraakbeen verliep van proximaal naar distaal (Fig. 4d, e) en net zoals bij de huid activeerde de epidermis van de follikels in het oor Wnt-signalisatie (Fig. S6d, e). In tegenstelling tot Acomys, vonden we dat Mus niet in staat waren om 4mm oorstoten te regenereren en in plaats daarvan littekenweefsel vormden (Fig. S8a, b). Interessant is dat, ondanks littekenvorming, Mus oorherstel resulteerde in de de novo vorming van kraakbeencondensaties distaal van het doorgesneden kraakbeen, wat suggereert dat Mus een regeneratieve respons zou kunnen initiëren, maar niet onderhouden, na oorverwonding (Fig, S8b).
(a) Geregenereerde 4mm oorwondjes bij A. percivali. (b) Ongewonden weefsel in Acomys oor pinna. (c) Geregenereerde lederhuid, haarfollikels, kraakbeen en vetweefsel in het gebied waar een biopsie is uitgevoerd. Dagen zijn na verwonding. Witte cirkel = oorspronkelijke punch gebied. (d) Regenererende haarfollikels (gele pijlen) en kraakbeen (groene pijlen) differentiëren proximaal naar distaal. (e) Safranin-O/Fast Green geeft chondrogenese aan (groene pijlen). (f-i) Prolifererende cellen (Ki67+) in vroege (f-g) en late (h-i) Acomys en Mus oren. Proliferatie is beperkt proximaal van de wond epidermis (WE) (rode pijlen) in Acomys (f) en is continu in basale keratinocyten van Mus (g). De proliferatie blijft in Acomys op D32 (h) gehandhaafd, terwijl in Mus (i) nog maar heel weinig prolifererende cellen aanwezig zijn (rode pijlen). (j-l) Collageen IV gekleurd rijp basement membraan is afwezig onder de wond epidermis bij Acomys (j), maar is aanwezig in de buurt van de amputatie (k) en distaal bij Mus (l). Gele pijlen geven aan: keldermembraan; e=epidermis, en witte haken geven de epidermale dikte aan. (m-n) Bijna geen αSMA positieve fibroblasten zijn aanwezig in Acomys (m) terwijl αSMA positieve myofibroblasten aanwezig zijn in genezing Mus oor (n). Inzet toont stressvezels in individuele myofibroblasten. (o) TN-C verdwijnt waar nieuw kraakbeen differentieert (witte pijlen) in Acomys. Geel/groene cellen (j-o) zijn autofluorescerende bloedcellen in het GFP-kanaal. Schaalstaven = 100 µm.
Het blijft onduidelijk of zoogdieren regeneratie verloopt via de vorming van een blastema, of is in plaats daarvan een overdreven versie van hyperplastische groei20,21,22. Blastema vorming wordt beschouwd als een kenmerk van epimorfe regeneratie. Een kenmerk van een regeneratie blastema is dat het prolifererende cellen bevat en de proliferatie handhaaft tijdens de regeneratie23. We zagen wijdverspreide proliferatie in het hele oor regenereren in Acomys en verrassend genoeg, in heel genezend oorweefsel in Mus (Fig. 4f, g). Wij stelden echter een gebrek aan proliferatie vast in de distale epidermis van Acomys, terwijl wij proliferatie ontdekten in de epidermis van Mus, die zich uitstrekte tot de distale tip (Fig. 4f, g). Terwijl de proliferatie in de oren van Acomys gehandhaafd bleef, zagen we bijna geen prolifererende cellen in de oren van Mus in een later stadium (Fig. 4h, i).
Een tweede kenmerk van een blastema is de vorming van een gespecialiseerd epidermaal signaalcentrum (de gewonde epidermis), dat nodig is voor de prolifererende blastemale cellen om in de celcyclus te blijven24 en wordt gekenmerkt door een verlies van epidermale gelaagdheid, verlies van basale keratinocytenpolariteit, en het ontbreken van een rijpe basale lamina25. Na re-epithelialisatie bij Acomys, zagen we een verdikking van de distale epidermis, disorganisatie van basale keratinocyten, en afwezigheid van een volgroeid basaal membraan (Fig. 4j). Ter vergelijking, de epidermis nabij het amputatievlak vertoonde een normale gelaagdheid en bezat een prominent basaalmembraan (Fig. 4k). Bij Mus daarentegen bleek de wondepidermis slechts kortstondig na de re-epithelialisatie te ontstaan, waarbij een verhoudingsgewijs kleiner distaal gebied deze kenmerken gedurende korte tijd vertoonde (gegevens niet weergegeven). Bij D12 in Mus, toonden collageen type IV kleuringen een volgroeid keldermembraan onder de gehele epidermis van het genezende oor (Fig. 4l). Bovendien vertoonde de epidermis normale gelaagdheid en de juiste apicale-basale polariteit van de basale keratinocyten (Fig. 4g, l).
Naast aanhoudende proliferatie en vorming van de wondepidermis, spelen extracellulaire matrix (ECM) moleculen een sleutelrol in het ondersteunen van de proliferatie en het sturen van de daaropvolgende differentiatie tijdens de regeneratie26. Daarentegen worden moleculen zoals laminine en collageen type I, die de differentiatie bevorderen, gedownreguleerd in de blastema tijdens de regeneratie van de ledematen van amfibieën en komen tot expressie wanneer de differentiatie van het bewegingsapparaat voortschrijdt26,27. Histologisch onderzoek van Acomys oren op D12 toonde hoge niveaus van fibronectine (FN), wat tenascine-C (TN-C) rond dicht opeengepakte cellen, maar zeer lage niveaus van collageen type I (Fig. S9a-c). Collageen type III was ook overvloediger dan collageen type I tijdens de regeneratie (Fig. S9d-d’). TN-C werd beperkt van gebieden waar nieuw kraakbeen begon te differentiëren en binnen deze differentiërende cellen vonden we activering van de Bmp-signaalroute in cellen die aanleiding gaven tot nieuw oorschelpkraakbeen (Fig. 4o en Fig. S10). Tijdens de hyperplastische groei in Mus oren, vertoonde het ECM aanvankelijk hoge niveaus van FN en lage niveaus van TN-C zoals in Acomys oren, maar produceerde relatief hogere niveaus van collageen type I (Fig. S9e-g). De collageenproductie in Mus was niet alleen sneller en overvloediger, maar vertoonde ook een hogere verhouding van collageen type I tot III (Fig. S9h, h’). Gezien de uitbundige productie van collageen type I in Mus, vroegen wij ons af of de in Mus verblijvende fibroblasten differentieerden in myofibroblasten, die bijdragen tot littekenvorming in plaats van regeneratie (besproken in28). Met behulp van alfa gladde spier actine (αSMA), vonden we myofibroblasten in hoge overvloed in het oorweefsel van Mus, terwijl ze bijna volledig afwezig waren in de oren van Acomys (Fig. 4m, n). Deze gegevens bevestigen het belang van de wond ECM om proliferatie te bevorderen terwijl differentiatie wordt tegengegaan en ondersteunen eerder werk waaruit blijkt dat vroegtijdige vorming van collageen type I appendage regeneratie tegenwerkt27.
Onze gegevens suggereren dat reparatieve oorregeneratie bij Acomys een evenwicht is tussen voortijdige hervorming van de dermis (littekenvorming) en behoud van celproliferatie binnen een pro-regeneratieve omgeving. Mus daarentegen slaagt er niet in een gewondepidermis te vormen (of in stand te houden), wat samenvalt met vroegtijdige vorming van het basaalmembraan en gelaagdheid van de epidermis. Dit leidt tot verlies van celproliferatie, verhoogde collageen type I afzetting (in plaats van collageen type III), myofibroblast activatie en uiteindelijk, littekenvorming. Hoewel onze gegevens suggereren dat de regeneratie van het oor gelijkaardige kenmerken heeft als de vorming van blastema, is het van cruciaal belang om de moleculaire signalen te begrijpen die nodig zijn om een gewonde epidermis te organiseren en te onderhouden, en om de afstamming van regenererende cellen te identificeren, om te kunnen nagaan hoe regeneratie bij deze dieren plaatsvindt. Toekomstig onderzoek naar hoe Acomys in staat zijn om fibrose te controleren zal licht werpen op hoe regeneratie en littekenvorming in evenwicht kunnen worden gehouden in het licht van infectie en ontsteking bij wilde zoogdieren en biedt een ideaal modelsysteem waarin epimorfe regeneratie bij zoogdieren kan worden onderzocht.