Nationaliteit: Amerikaan. Geboren: Alfredo James Pacino in New York City, 25 april 1940. Opleiding: High School of the Performing Arts, New York; Herbert Berghof Studio onder Charles Laughton; Actors Studio, New York, vanaf 1966. Carrière: Werkte als postjongen, in de kantoren van het tijdschrift Commentary, een film zaalwachter, en bouwopzichter; daarna acteur off-off-Broadway; 1969-Broadway-debuut in Does the Tiger Wear a Necktie?; filmdebuut in Me, Natalie; 1970-lid van het Lincoln Center repertoiretheater; regisseur van het toneelstuk Rats in Boston; 1977-in het toneelstuk The Basic Training of Pavlo Hummel in Boston, en New York; 1982-84-co-artistiek directeur, Actors Studio; 1984-Londen toneeldebuut in American Buffalo. Onderscheidingen: Beste Bijrol, National Board of Review, Beste Acteur, National Society of Film Critics, voor The Godfather, 1972; Beste Acteur, National Board of Review, Beste Speelfilmacteur-Drama, Golden Globe, voor Serpico, 1973; Beste Acteur, Britse Academy Award, voor The Godfather, Part II, 1974; Beste Acteur, Britse Academy Award, Beste Acteur, Los Angeles Film Critics Association, Beste Acteur, San Sebastian International Film Festival, voor Dog Day Afternoon, 1975; Beste Acteur, Academy Award, Beste Acteur in een Drama, Golden Globe Award, voor Scent of a Woman, 1992; Chevalier dans l’Orde des Arts et de Lettres, 1995; Outstanding Directorial Achievement in Documentary, Directors Guild of America, Beste Acteur, Boston Society of Film Critics Awards, voor Donnie Brasco, 1997. Agent: c/o CAA 9830 Wilshire Boulevard, Beverly Hills, CA 90212, U.S.A.

Films als Acteur:

1969

Me, Natalie (Coe) (als Tony)

1971

Panic in Needle Park (Schatzberg) (als Bobby)

1972

The Godfather (Coppola) (als Michael Corleone)

1973

Scarecrow (Schatzberg) (als Lion); Serpico (Lumet) (als Frank Serpico)

1974

The Godfather, Part II (Coppola) (als Michael Corleone)

1975

Dog Day Afternoon (Lumet) (als Sonny)

1977

Bobby Deerfield (Pollack) (als Bobby Deerfield)

1979

. . . And Justice for All (Jewison) (als Arthur Kirkland)

1980

Cruising (Friedkin) (als Steve Burns)

1982

Auteur! Author! (Hiller) (als Travalian)

1983

Scarface (De Palma) (als Tony Montana)

1985

Revolution (Hudson) (als Tom Dobb)

1989

Sea of Love (Becker) (als Frank Keller)

1990

Dick Tracy (Beatty) (als Big Boy Caprice); The Godfather, Part III (Coppola) (als Michael Corleone)

1991

Frankie and Johnny (Garry Marshall) (als Johnny)

1992

Scent of a Woman (Brest) (als Lt. Col. Frank Slade); Glengarry Glen Ross (Foley) (als Ricky Roma)

1993

Carlito’s Way (De Palma) (als Carlito Brigante); Jonas in de Woestijn (als hijzelf)

1995

Two Bits (A Day to Remember) (James Foley) (als Gitano Sabatoni); Heat (Michael Mann) (als Vincent Hanna)

1996

City Hall (Becker) (als burgemeester John Pappas); Donnie Brasco (Newell) (als Lefty Ruggiero)

1997

The Devil’s Advocate (Hackford) (als John Milton)

1999

The Insider (Mann) (als Lowell Bergman); Any Given Sunday (Stone) (als Tony D’Amato)

Film als regisseur:

1996

Looking for Richard (+ ro als Richard III, pr, co-sc)

1999

Chinese Coffee (+ ro als Harry)

Publicaties

Door PACINO: artikelen-

Interview, in Time Out (Londen), 6 september 1984.

Interview, in Ciné Revue (Parijs), 30 januari 1986.

Interview met J. Schnabel, in Interview (New York), februari 1991.

Interview met Teresa Carpenter, in Guardian (Londen), 3 decem-ber 1991.

Over PACINO: boeken-

Zuckerman, Ira, The Godfather Journal, New York, 1972.

Puzo, Mario, The Making of The Godfather, Greenwich, Connecti-cut, 1973.

Yule, Andrew, Life on the Wire: The Life and Art of Al Pacino, New York, 1991.

Schoell, William, The Films of Al Pacino, Secaucus, New Jer-sey, 1995.

Over PACINO: artikelen-

Current Biography 1974, New York, 1974.

Thomson, D., “Two Gentlemen of Corleone,” in Take One (Montr-eal), mei 1978.

Strasberg, Lee, in Photoplay (New York), april 1980.

Williamson, Bruce, “Al Pacino,” in The Movie Star, onder redactie van Elisabeth Weis, New York, 1981.

Image et Son (Parijs), januari 1982.

Chute, David, “Scarface,” in Film Comment (New York), februari 1984.

Stivers, Cyndi, “Sunny-Side Up,” in Premiere (New York), oktober 1991.

Richards, David, “Sunday View: Pacino’s Star Turn Reflects the Glories of Rep,” in New York Times, 5 juli 1992.

Minsky, Terri, “Descent of a Man,” in Premiere (New York), februari 1993.

Dullea, Georgia, “Al Pacino confronteert een Gala, Kudos, Fame and His Own Shyness,” in New York Times, 22 februari 1993.

Film Dope (Nottingham), april 1994.

Weinraub, Bernard, “De Niro! Pacino! Voor het eerst weer samen,” in New York Times, 27 juli 1995.

Breslin, Jimmy, “The Oddfather,” in Esquire (New York), februari 1996.

Reed, Rex, “Al’s oeuvre,” in Esquire (New York), februari 1996.

Lemon, B., “Stage Center,” in New Yorker, 12 augustus 1996.

Andrew, Geoff, “To Play the King,” in Time Out (Londen), 15 januari 1997.

Bourget, Jean-Loup, Michel Ciment, en Michel Cieutat, “Al Pacino,” in Positif (Parijs), februari 1997.

Norman, Barry, “Why Pacino’s Way Is a Winner,” in Radio Times (Londen), 1 februari 1997.

Macnab, Geoffrey, en John Wrathall, “The Infiltrator/Donnie Brasco,” in Sight and Sound (Londen), mei 1997.

* * *

Al Pacino’s carrière is verbonden met die van zijn Italiaans-Amerikaanse tijdgenoot, Robert De Niro. Beiden geboren in New York City, werden ze filmsterren in het begin van de jaren 1970, en speelden ze meestal levendig gerealiseerde personages die (aan beide kanten van de wet) bestaan binnen hedendaagse stedelijke milieus. Pacino’s eerste grote rol is Michael Corleone in The Godfather; De Niro speelde Michael’s vader in het vervolg, The Godfather, Part II. Twee decennia later waren ze meesterlijk gekoppeld in Heat, met Pacino de agent die obsessief De Niro’s capuchon opspoort. Tenslotte, en dat is het belangrijkste, zijn hun acteerstijlen duidelijk afgeleid van de Method school, waarbij Pacino een belangrijke kracht bleef in de voortzetting en ontwikkeling van New York’s befaamde Actors Studio.

Pacino’s acteerwortels zijn duidelijk in zijn vroegste optredens, waarin de nadruk ligt op spontaniteit, improvisatie, en een flamboyante manier van doen en expressie tot een punt waar acteren de raison d’être van de film dreigt te worden. Dit is precies het geval in zijn rollen als de jonge junkie in Panic in Needle Park, de zwerver die zijn familie in de steek heeft gelaten in Scarecrow, de eerlijke New Yorkse agent die in zijn eentje vecht tegen een corrupte politie-afdeling in Serpico, en de would-be bankrover die de geslachtsveranderende operatie van zijn geliefde wil financieren in Dog Day Afternoon. Door zijn optredens in deze films (en in The Godfather en The Godfather, Part II) werd Pacino een van de belangrijkste sterren van de jaren zeventig. Zijn optredens in de eerste vier zijn hoogstandjes van een bijna krankzinnige nerveuze energie gecombineerd met een diepe intensiteit en kwetsbaarheid. Deze energie lijkt tegelijk een positieve eigenschap, aanstekelijk en onweerstaanbaar, en een masker, een verdediging tegen de constante dreiging die uitgaat van de andere personages of krachten die in het verhaal aan het werk zijn.

Maar het was zijn werk in de twee Godfather-films dat Pacino dwong tot een veel complexere psychologische karakterisering. Hier verandert zijn acteerstijl drastisch, en wordt hij meer ingetogen en ingetogen. Zijn Michael Corleone begint als een jonge, all-American oorlogsheld, een man met fatsoenlijke instincten en het type man waarvan je zou verwachten dat hij trouwt, een gezin sticht en een pijler van zijn gemeenschap wordt. Naarmate de tijd verstrijkt en Michael steeds dieper en onverbiddelijker betrokken raakt bij de “zaken” van zijn familie, ontwikkelt Pacino zijn personage geleidelijk en op steeds subtielere wijze tot een krachtig, maar niettemin tragisch figuur: een man die zich heeft laten verleiden en uiteindelijk gecorrumpeerd heeft, tot het punt waarop hij in staat is de meest wrede en gruwelijk kwaadaardige daden uit te lokken (zoals het opdracht geven tot de moord op Fredo, zijn eigen broer). In tegenstelling tot zijn psychotische andere broer Sonny, die vooral wordt beheerst door zijn temperament en emoties, is Michael een intelligente man die beter zou moeten weten. Zo wordt zijn ziel bezoedeld en wordt hij tegelijk emotioneel onderdrukt en tragisch onbekwaam om zijn lot te veranderen. Hij wordt verteerd door een mantel van vermoeidheid die hem achtervolgt en die zijn karakter meer overheerst en bepaalt dan de hoeveelheid macht die hij heeft bereikt. Dit aspect van zijn evoluerende karakter speelt zich dramatisch af in de derde Godfather-film, anderhalf decennium na The Godfather, Part II, waarin Michael Corleone lijdt onder de dood van zijn geliefde dochter.

Pacino’s carrière is niet zonder misrekeningen geweest. De belangrijkste zijn Cruising, een onsmakelijke, gênante thriller waarin zijn personage, een agent uit New York, undercover gaat en een homoseksuele onderwereld binnentreedt om een moordenaar op te sporen; Bobby Deerfield, een afschuwelijke soaper waarin hij een autocoureur speelt die een mooie, maar ernstig zieke vrouw versiert; Revolution, een absurd Revolutionair Oorlogsdrama waarin hij gecast is als pelsjager; en Scarface, veruit zijn slechtste vertolking, waarin hij schandalig overdrijft als Cubaanse drugdealer. Maar Pacino’s sterrendom bleef intact, en hij is tot in de jaren negentig en daarna een belangrijke filmpersoonlijkheid gebleven, wiens rol in een film die film tot een evenement maakt.

-Robin Wood

Hij eindigde de jaren tachtig met een solide sterrol als een andere New Yorkse agent in Sea of Love, waarbij hij voldoende warmte genereerde in zijn liefdesscènes met Ellen Barkin en het overvloedige scala aan emoties tentoonspreidde dat zijn personage doormaakte. Hetzelfde is het geval in Carlito’s Way, waarin hij een vermoeide, straatwijze Puerto Ricaanse crimineel speelt die op het rechte pad probeert te blijven. Hij was nooit zo innemend als een ex-gevangene die valt voor een onwillige serveerster in Frankie and Johnny; hij speelde Michael Corleone effectief na in het verder teleurstellende The Godfather, Part III; hij was leuk om naar te kijken als de levendig dreigende Big Boy Caprice in Dick Tracy; en hij studeerde af op seniorenrollen, door een wijze oude Italiaanse immigrantengrootvader te spelen in Two Bits, een nostalgisch stuk uit het Depressietijdperk.

In twee van Pacino’s belangrijkste films uit de jaren 1990 speelt hij flamboyante personages die op hun manier verouderende extensies zijn van zijn rollen in The Panic in Needle Park, Scarecrow, Dog Day Afternoon, en Serpico. Hij verdiende een langverdiende Academy Award voor Scent of a Woman, waarin hij een blinde, brommerige, uiteindelijk suïcidale ex-leger kolonel speelt. Maar hij is nog beter in Glengarry Glen Ross, door David Mamet bewerkt naar zijn toneelstuk over de druk op en de frustraties van een groep vastgoedverkopers. Pacino speelt Ricky Roma, een personage dat stoer, hard en gewiekst is. Roma is een hotshot die als een meester manipulator een psychologisch-metafysische lijn legt op zijn klanten. Degenen die bij Roma komen informeren naar de aankoop van onroerend goed zijn niet zozeer zijn klanten als wel zijn slachtoffers. Als Roma biedt Pacino een tour de force. Als je hem hier ziet, terwijl hij de levendige dialogen van Mamet uitspuugt – tegelijk levendig en bewust, met penseelstreken die zowel subtiel als breed zijn – dan zie je een meesteracteur op het toppunt van zijn kunnen.

In de tweede helft van het decennium werd Pacino gecast als een oude-gard pro football coach/raspy-voiced warhorse (in Any Given Sunday); een ouder wordende, vermoeide, low-level wiseguy (in Donnie Brasco, het spelen van een personage dat, op de gangland voedselketen, is de antithese van Michael Corleone); een toegewijde producent van televisiejournaals die een Woodward/Bernstein-kloon is, en Serpico-achtig in zijn vasthoudendheid (in The Insider); en de duivel zelf, het charismatische, duivelse hoofd van een advocatenkantoor met veel macht (in The Devil’s Advocate). Pacino’s personages, of het nu agenten of oplichters zijn, komen vaak uit New York City. Het was dan ook toepasselijk dat hij in City Hall de burgemeester van New York speelde. In al deze films is Pacino een genot om naar te kijken, vooral wanneer zijn personages wijzen, schreeuwen en hun emoties over het scherm laten vloeien.

Tijdens zijn carrière is Pacino vaak teruggekeerd naar het toneel, waar hij Shakespeare-rollen heeft gespeeld, waaronder Richard III en Julius Caesar. In 1996 maakte hij zijn intrede in de regisseurswereld met een film die voor hem persoonlijk en bijzonder was: Looking for Richard, een ambitieuze documentaire die een ode is aan de Bard en een weerspiegeling van Pacino’s oneindige fascinatie voor het personage van Richard III. In Looking for Richard illustreert Pacino hoe Shakespeare “grote woorden” schrijft met “grote betekenis”, en leert hij het publiek “voelen”. Hij bevat man-en-vrouw-op-straat interviews die reacties op en gevoelens over Shakespeare ontlokken, en wijst op de misvatting dat alleen Engelse acteurs de Bard kunnen spelen. Looking for Richard is ook een onderzoek naar het karakter van Richard III, met Pacino die een productie van het stuk maakt en cast. De film is vooral een welkome herinnering aan de manier waarop de emoties en conflicten van Shakespeare nog steeds relevant zijn voor de wereld van vandaag.

geactualiseerd door Rob Edelman

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.