Bewustwordingscampagnes, geldinzamelingen voor onderzoek en persoonlijke getuigenissen hebben ertoe bijgedragen dat de ziekte van Alzheimer meer bekendheid heeft gekregen, en er doen zich regelmatig nieuwe ontwikkelingen voor naarmate het onderzoek naar de ziekte vordert. Niet veel mensen zijn echter bekend met de ontdekking van de ziekte, en nog minder weten iets over het leven en werk van Dr. Alois Alzheimer, de ontdekker van de ziekte.
Wie was Dr. Alois Alzheimer?
De in 1864 in Beieren in Zuid-Duitsland geboren Alzheimer deed het goed in de academische wereld, studeerde medicijnen aan verschillende scholen en studeerde uiteindelijk in 1887 af met een artsendiploma. Dr. Alois Alzheimer ging vervolgens werken in een psychiatrisch rijksinstituut in Frankfurt am Main, waar hij zijn werk in de psychiatrie en neuropathologie uitoefende onder leiding van de vooraanstaande neuroloog Franz Nissl. Uiteindelijk werd Alzheimer directeur van het gesticht. In hun tijd samen onderzochten Alzheimer en Nissl de pathologie van het zenuwstelsel, met name de hersenschors.
Alzheimer werd in 1903 onderzoeksassistent van de invloedrijke Duitse psychiater Emil Kraepelin aan de medische faculteit in München. Alzheimer en Kraepelin richtten een nieuw laboratorium op rond hersenonderzoek, en de twee publiceerden verschillende artikelen over ziekten en aandoeningen van de hersenen.
In 1906, op de 37e bijeenkomst van Zuid-West Duitse Psychiaters in Tübingen, presenteerde Alzheimer een lezing over een nieuwe ziekte waarvan hij bewijzen had gezien.
De ontdekking van de ziekte van Alzheimer
In zijn lezing beschreef Alzheimer het geval van Auguste Deter, een vrouw van in de vijftig met een “ongewone ziekte van de hersenschors.” Alzheimer noteerde symptomen van geheugenverlies, desoriëntatie, hallucinaties, en uiteindelijk haar dood op de leeftijd van slechts 55 jaar. Een postmortale analyse van haar hersenen onthulde een dunnere hersenschors dan normaal en neurofibrillaire klitten. Alzheimer was ook verbaasd over de aanwezigheid van “seniele plaque”, die tot dan toe alleen bij bejaarden was gezien. Helaas werd de lezing slecht ontvangen en kreeg het onderzoek naar Alzheimer geen aandacht.
De naam “ziekte van Alzheimer” zelf werd pas in 1910 bedacht. Kraepelin, die een hoofdstuk schreef over “Presenile and Senile Dementia” in de achtste editie van zijn Handbook of Psychiatry, nam daarin beschrijvingen op van het geval van Deter en noemde de ziekte naar zijn collega. Het jaar daarop werd Kraepelins beschrijving door artsen in de Verenigde Staten gebruikt om patiënten met soortgelijke symptomen te diagnosticeren.
Helaas had Alzheimer weinig tijd om te genieten van de ontluikende belangstelling voor zijn onderzoek. In 1913, tijdens een reis naar Breslau, Duitsland (nu Wrocław, Polen) om de functie van voorzitter van de afdeling psychologie aan de Friedrich Wilhelm Universiteit (nu Humboldt Universiteit van Berlijn) op zich te nemen, vatte Alzheimer een zware verkoudheid op. Gecompliceerd door endocarditis, een infectie van het binnenste van het hart, herstelde Alzheimer nooit volledig en overleed in 1915 op 51-jarige leeftijd.
Hoewel Alzheimer vooral herinnerd wordt voor zijn ontdekking van de ziekte van Alzheimer, leverde hij ook verscheidene wetenschappelijke bijdragen aan andere neurologische onderwerpen, waaronder alcoholisch delirium, schizofrenie, hersentumoren, epilepsie, de ziekte van Huntington en de ziekte van Wilson.
Alzheimer Onderzoek Vandaag
Na de dood van Alzheimer werd er weinig onderzoek naar de ziekte gedaan tot de jaren ’60 en ’70, toen Britse psychiaters het belang van plaques in de hersenen begonnen te onderzoeken. In 1976 schreef neuroloog Robert Katzman een redactioneel artikel waarin hij de ziekte van Alzheimer als de meest voorkomende oorzaak van dementie en als een belangrijk probleem voor de volksgezondheid bestempelde, waardoor de belangstelling voor en het bewustzijn van de ziekte weer aanwakkerden.
Sindsdien heeft het onderzoek zich gericht op het ontdekken van de manier waarop de ziekte in de hersenen werkt en hoe de progressie ervan kan worden vertraagd of voorkomen. Populaire theorieën hechten belang aan beta-amyloïde en tau-plaques en -klitten, die Alzheimer aanvankelijk vergeleek met gierstzaden.
Terwijl de ontdekker van Alzheimer-genen Rudholf Tanzi en andere onderzoekers geloven dat geneesmiddelen gericht tegen beta-amyloïde de ziekte zouden kunnen stoppen, zijn anderen zich gaan richten op tau-klitten, omdat proeven met beta-amyloïde-medicijnen blijven mislukken. Tanzi stelt echter dat proeven zich moeten richten op deelnemers die nog geen symptomen van Alzheimer vertonen, zodat het medicijn de accumulatie van beta-amyloïde kan voorkomen voordat de symptomen verschijnen.
Meer dan een eeuw na de eerste ontdekkingen van Alois Alzheimer, is de naar hem genoemde ziekte nu een internationaal erkend en onderzocht gezondheidsprobleem.
Van het vinden van nieuwe genen die een verband zouden kunnen hebben met Alzheimer of vaccins die de ziekte zouden kunnen voorkomen tot oogtests en bloedtests die Alzheimer zouden kunnen opsporen jaren voordat de symptomen verschijnen, blijven onderzoekers bestuderen hoe Alzheimer kan worden voorkomen.