Mitose is een proces van celdeling in eukaryote cellen dat optreedt wanneer een oudercel zich deelt om twee identieke dochtercellen te produceren. Tijdens de celdeling verwijst mitose specifiek naar de scheiding van het verdubbelde genetische materiaal dat zich in de celkern bevindt. Mitose is conventioneel verdeeld in vijf stadia bekend als profase, prometafase, metafase, anafase, en telofase. Terwijl mitose plaatsvindt, is er geen celgroei en alle van de cellularenergie is gericht op celdeling.
Tijdens de profase condenseren en verdichten de gerepliceerde chromosomenparen zich. De gerepliceerde chromosomenparen worden zusterchromatiden genoemd, en zij blijven verbonden op een centraal punt dat centromeer wordt genoemd. Een grote structuur genaamd de mitotische spindel vormt zich ook uit lange eiwitten genaamd microtubuli aan elke kant, of pool, van de cel.
Tijdens de prometafase breekt het kernomhulsel dat de kern omhult af, en is de kern niet langer gescheiden van het cytoplasma. Eiwitformaties, kinetochores genaamd, vormen zich rond het centromeer. De mitotische spindel strekt zich uit vanaf de polen en hecht zich aan de kinetochores. Tijdens de metafase trekken de microtubuli de zusterchromatiden heen en weer totdat ze in een vlak, het zogenaamde equatoriale vlak, langs het midden van de cel uitgelijnd zijn.
Tijdens de anafase worden de zusterchromatiden tegelijkertijd gescheiden bij hun centromeren. De gescheiden chromosomen worden vervolgens door de spindel naar de tegenoverliggende polen van de cel getrokken. Anafase zorgt ervoor dat elke dochtercel krijgt een identieke set chromosomen.
Ten slotte vormt zich tijdens de telofase een kernmembraan rond elk stel chromosomen om het kern-DNA te scheiden van het cytoplasma. De chromosomen beginnen zich af te wikkelen, waardoor ze diffuus en minder compact worden. Samen met de telofase ondergaat de cel een afzonderlijk proces, cytokinese genaamd, dat het cytoplasma van de oudercel in twee dochtercellen verdeelt.