Er worden pogingen ondernomen om enkele van de vele braakliggende arealen op de Britse eilanden te ontginnen, en de problemen van de ontginning worden uitvoerig besproken in het 1919-deel van het Journal of the Royal Agricultural Society of England. Het algemene probleem wordt behandeld door de heer W. Gavin. Er is geen definitieve informatie beschikbaar over de omvang van de totale onbebouwde grond of van de onbebouwde grond die waarschijnlijk bebouwd kan worden in dit land, maar Sir Daniel Hall heeft in zijn verslag aan het comité voor de wederopbouw bij benadering 250.000 acres voorgesteld als de oppervlakte die waarschijnlijk voor landbouwdoeleinden kan worden ontgonnen. Het terugwinnen van land is min of meer onophoudelijk doorgegaan sinds het begin van de landbouw, en in een dichtbevolkt land als Engeland is het grootste deel van het land dat vooruitzichten biedt op onmiddellijke rendabele teelt reeds teruggewonnen. Daarom vergt de ontginning van de resterende woeste gronden doorgaans een uitgave die groter is dan de onmiddellijke waarde van de ontgonnen grond. In enkele districten is er land dat het zou lonen om te worden teruggewonnen, en in vele gevallen zouden particuliere eigenaars het werk goedkoper kunnen uitvoeren dan de staat. Anderzijds voegt een dergelijke sanering meer toe aan de nationale rijkdom dan de werkelijke waarde van de grond, zodat de Staat het zich kan veroorloven meer uit te geven dan een particuliere eigenaar. Bovendien kan het in tijden van industriële depressie voor de Staat een sociaal voordeel zijn om werkgelegenheid te scheppen door met bepaalde landwinningsprogramma’s te beginnen.