Statistische significantieEdit
Statistische significantie wordt gebruikt bij hypothesetests, waarbij de nulhypothese (dat er geen verband is tussen variabelen) wordt getoetst. Er wordt een significantieniveau gekozen (meestal α = 0,05 of 0,01), dat de waarschijnlijkheid aangeeft dat een ware nulhypothese ten onrechte wordt verworpen. Als er bij α = 0,05 een significant verschil tussen twee groepen is, betekent dit dat er slechts een kans van 5% is dat de waargenomen resultaten worden verkregen in de veronderstelling dat het verschil volledig aan het toeval is toe te schrijven (d.w.z. dat de nulhypothese waar is); dit geeft geen indicatie van de omvang of het klinische belang van het verschil. Statistisch significante resultaten zijn gunstig voor de verwerping van de nulhypothese, maar bewijzen niet dat de nulhypothese onjuist is. Evenzo bewijzen niet-significante resultaten niet dat de nulhypothese waar is; zij geven ook geen bewijs voor de waarheid of onwaarheid van de hypothese die de onderzoeker heeft opgesteld. Statistische significantie heeft alleen betrekking op de compatibiliteit tussen de waargenomen gegevens en wat zou worden verwacht in de veronderstelling dat de nulhypothese waar is.
Praktische significantieEdit
In breed gebruik, de “praktische klinische significantie” beantwoordt de vraag, hoe effectief is de interventie of behandeling, of hoeveel verandering veroorzaakt de behandeling. In termen van het testen van klinische behandelingen, levert praktische significantie optimaal gekwantificeerde informatie op over het belang van een bevinding, met behulp van metrieken zoals effectgrootte, aantal dat nodig is om te behandelen (NNT), en preventieve fractie. Praktische significantie kan ook semikwantitatieve, vergelijkende, of haalbaarheidsbeoordelingen van nut overbrengen.
Effectgrootte is één type praktische significantie. Het kwantificeert de mate waarin een steekproef afwijkt van de verwachtingen. Effectgroottes kunnen belangrijke informatie verschaffen over de resultaten van een studie, en worden aanbevolen om op te nemen naast statistische significantie. Effectgroottes hebben hun eigen bronnen van vertekening, zijn onderhevig aan verandering op basis van populatievariabiliteit van de afhankelijke variabele, en hebben de neiging zich te richten op groepseffecten, niet op individuele veranderingen.
Hoewel klinische significantie en praktische significantie vaak synoniem worden gebruikt, duidt een meer technisch restrictief gebruik dit aan als onjuist. Dit technische gebruik binnen de psychologie en psychotherapie is niet alleen het resultaat van een zorgvuldig getekende precisie en bijzonderheid van taal, maar het maakt een verschuiving in perspectief mogelijk van groepseffecten naar de bijzonderheden van verandering(en) binnen een individu.
Specifiek gebruikEdit
In tegenstelling hiermee, wanneer gebruikt als een technische term binnen de psychologie en psychotherapie, levert klinische significantie informatie op over de vraag of een behandeling effectief genoeg was om het diagnostische label van een patiënt te veranderen. In termen van klinische behandelingsstudies, beantwoordt klinische significantie de vraag “Is een behandeling effectief genoeg om de patiënt normaal te laten zijn ?”
Een behandeling kan bijvoorbeeld depressieve symptomen significant veranderen (statistische significantie), de verandering zou een grote afname in depressieve symptomen kunnen zijn (praktische significantie- effectgrootte), en 40% van de patiënten voldeed niet langer aan de diagnostische criteria voor depressie (klinische significantie). Het is heel goed mogelijk om een behandeling te hebben die een significant verschil en middelgrote of grote effectgroottes oplevert, maar een patiënt niet van disfunctioneel naar functioneel brengt.
In de psychologie en psychotherapie werd klinische significantie voor het eerst voorgesteld door Jacobson, Follette, en Revenstorf als een manier om de vraag te beantwoorden, is een therapie of behandeling effectief genoeg zodat een cliënt niet meer voldoet aan de criteria voor een diagnose? Jacobson en Truax definieerden klinische significantie later als “de mate waarin therapie iemand buiten het bereik van de disfunctionele populatie brengt of binnen het bereik van de functionele populatie”. Zij stelden twee componenten voor van deze veranderingsindex: de status van een patiënt of cliënt nadat de therapie is voltooid, en “hoeveel verandering er is opgetreden tijdens de loop van de therapie.”
Klinische significantie is ook een overweging bij het interpreteren van de resultaten van de psychologische beoordeling van een individu. Vaak zal er een verschil in scores of subscores zijn dat statistisch significant is, onwaarschijnlijk dat het puur door toeval is ontstaan. Echter, niet al deze statistisch significante verschillen zijn klinisch significant, in die zin dat ze ofwel bestaande informatie over de cliënt niet verklaren, ofwel geen bruikbare richting geven voor interventie. Verschillen die klein in omvang zijn, hebben doorgaans geen praktische relevantie en zijn waarschijnlijk niet klinisch significant. Verschillen die veel voorkomen in de populatie zijn waarschijnlijk ook niet klinisch significant, omdat ze gewoon een niveau van normale menselijke variatie kunnen weerspiegelen. Bovendien zoeken clinici naar informatie in de beoordelingsgegevens en de voorgeschiedenis van de cliënt die de relevantie van het statistische verschil bevestigt, om het verband te leggen tussen de prestaties op de specifieke test en het meer algemene functioneren van de persoon.