Lichte grond, voor het eerst genoemd in Genesis 14:5, waar gezegd wordt dat Chedorlaomer en zijn bondgenoten “de Rephaim in Ashteroth sloegen”, waar Og, de koning van Bashan, zijn residentie had. Toen Israël het Beloofde Land binnentrok, trok Og tegen hen ten strijde, maar werd volkomen verpletterd (Numeri 21:33-35; Deuteronomium 3:1-7). Dit land strekte zich uit van Gilead in het zuiden tot Hermon in het noorden, en van de Jordaan in het westen tot Salcah in het oosten. Samen met de helft van Gilead werd het gegeven aan de halfstam van Manasse (Jozua 13:29-31). Golan, een van zijn steden, werd een “stad van toevlucht” (Jozua 21:27). Argob, in Basjan, was een van Salomo’s commissariaten (1 Koningen 4:13). De steden van Basjan werden door Hazael ingenomen (2 Koningen 10:33), maar werden spoedig daarna heroverd door Jehoasj (2 Koningen 13:25), die de Syriërs in drie veldslagen overwon, volgens het woord van Elisa (19). Vanaf deze tijd verdwijnt Basjan bijna uit de geschiedenis, hoewel we lezen over het wilde vee van zijn rijke weiden (Ezechiël 39:18; Psalmen 22:12), de eiken van zijn bossen (Jesaja 2:13; Ezechiël 27:6; Zacharia 11:2), en de schoonheid van zijn uitgestrekte vlaktes (Amos 4:1; Jeremia 50:19). Spoedig na de verovering werd de naam “Gilead” gegeven aan het gehele land voorbij de Jordaan. Na de Ballingschap werd Basjan in vier districten verdeeld,
1. Gaulonitis, of Jaulan, het meest westelijke;
2. Auranitis, de Hauran (Ezechiël 47:16);
3. Argob of Trachonitis, nu de Lejah; en
4. Batanaea, nu Ard-el-Bathanyeh, ten oosten van de Lejah, met vele verlaten steden die bijna even volmaakt zijn als toen zij bewoond waren. (Zie HAURAN.)