Zij worden zo genoemd vanwege hun grote afgeplatte haaksnavel en enorme kikkerachtige bek, die ze gebruiken om insecten te vangen. Hun vlucht is zwak. Overdag rusten ze horizontaal op takken, gecamoufleerd door hun cryptische verenkleed. Ze leggen tot drie witte eieren in de vork van een tak, die ’s nachts door het vrouwtje en overdag door het mannetje worden uitgebroed. De drie Podargus-soorten zijn grote kikvorsachtigen die alleen in Australië en Nieuw-Guinea voorkomen en een massieve, platte, brede snavel hebben. Zij zijn bekend voor het vangen van grotere prooien, zoals kleine gewervelde dieren (kikkers, muizen, enz.), die soms tegen een steen worden geslagen alvorens te worden doorgeslikt. De tien Batrachostomus kikvorsachtigen komen voor in tropisch Azië. Zij hebben kleinere, meer afgeronde snavels en zijn overwegend insecteneters. Zowel Podargus als Batrachostomus hebben borstelharen rond de basis van de snavel, en Batrachostomus heeft andere, langere borstelharen die wellicht dienen om de ogen te beschermen tegen prooien van insecten. In april 2007 werd een nieuwe soort kikkermug beschreven van de Salomonseilanden en ondergebracht in een nieuw geslacht, Rigidipenna.