Migratie
Ondanks de zware sterfte als gevolg van voortdurende oorlogen is Europa gedurende de moderne tijd een bron van emigranten geweest. Sinds de geografische ontdekkingen van het einde van de 15e eeuw, verklaren zowel “push” als “pull” factoren een exodus die sterk versneld werd door modern transport. De “push”-factoren waren vaak pure armoede, het verlangen om aan vervolging te ontsnappen, of het verlies van banen door economische veranderingen. De aantrekkende factoren waren nieuwe kansen op een beter bestaan, vaak ten koste van de oorspronkelijke bewoners elders. Heel Europa deelde in deze enorme bevolkingsverplaatsing, die van invloed was op de vestiging en economische ontwikkeling van Amerika, Australië, zuidelijk Afrika en Nieuw-Zeeland. Door hun betrokkenheid bij de gruwelen van de Afrikaanse slavenhandel veroorzaakten de Europeanen ook gedwongen migraties van niet-blanke volkeren die immense gevolgen hadden in de Oude en de Nieuwe Wereld.
In de 19e en 20e eeuw verlieten ruwweg 60 miljoen mensen Europa voor de overzeese gebieden; meer dan de helft vestigde zich in de Verenigde Staten. Noordwest Europa – de Britse eilanden, Scandinavië en de Lage Landen – leverden het grootste aandeel emigranten, die zich vooral vestigden waar Engels werd gesproken. Ierland, bijvoorbeeld, verloor een groot deel van zijn bevolking na de Ierse aardappelhongersnood in de jaren 1840. Emigranten uit Midden-, Oost- en Zuid-Europa kwamen later, velen in de eerste decennia van de 20e eeuw. Taal-, godsdienst- en cultuurverwantschap verklaren duidelijk de migratiepatronen; Zuidamerikaanse landen hadden bijvoorbeeld meer aantrekkingskracht op Spanjaarden, Portugezen en Italianen.
Geschat wordt dat de emigratie van 1846 tot 1932 het groeipercentage van de Europese bevolking elk jaar met 3 personen per 1.000 verminderde. Het jaar 1913 vormde een piek, met ten minste 1,5 miljoen – een derde Italiaans en meer dan een kwart Brits – die naar het buitenland emigreerden. Latere inreisbeperkingen in de Verenigde Staten verminderden deze stroom. Aan het eind van de 20e eeuw zochten Europese migranten vooral een nieuw thuis in Australië, Canada, Zuid-Amerika, Turkije en de Verenigde Staten.
Ondanks de hoge bevolkingsdichtheid trekken veel Europese landen nog steeds immigranten uit andere werelddelen aan, vooral diegenen die op zoek zijn naar economische kansen. Frankrijk heeft talrijke immigranten ontvangen uit de francofone landen van Afrika, met name Noord-Afrika, alsmede uit Azië. Het Verenigd Koninkrijk, dat gestaag immigranten levert aan Australië en Canada en gespecialiseerde arbeidskrachten aan de Verenigde Staten, heeft ook overzeese immigranten aangetrokken, met name burgers van de Commonwealth. Ook Duitsland heeft grote aantallen immigranten aangetrokken, met name uit Turkije. Veel van deze nieuwkomers krijgen later gezelschap van familieleden; velen worden langdurig ingezetenen en, in toenemende mate, burgers. Het zelfbeeld van Europa als een plaats voor gastarbeiders in plaats van permanente immigranten is dus aan het veranderen. Niettemin zijn xenofobe incidenten, samen met aanzienlijke politieke conflicten, in verband gebracht met het verblijf van “vreemdelingen” op plaatsen die ooit etnisch homogener waren.
Op het continent zelf is er altijd enige mobiliteit van de bevolking geweest; deze was groot in de prehistorie en ook opmerkelijk tijdens de periode van verval en ondergang van het Romeinse Rijk in het Westen, toen veel stammen – vooral groepen Duitsers en Slaven – zich vestigden in specifieke regio’s waar zij uitgroeiden tot onderscheidende naties. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog keerden veel Duitsers uit Midden- en Oost-Europa terug naar West-Duitsland, sommigen als gedwongen migranten. Ook veel Oost-Europeanen trokken naar het westen, zowel vóór de verzegeling van de oost-westgrens tijdens de Koude Oorlog als na de ineenstorting van de Sovjetinvloed in Oost-Europa in 1989-91.
Sinds de oprichting van de EU hebben de lidstaten ervan talrijke migranten aangetrokken, zowel van binnen de unie als van elders, net als Zwitserland. Aan het begin van de 21e eeuw maakten ingezetenen uit andere landen naar schatting 5% uit van de bevolking van de EU. (Op enkele plaatsen, zoals Luxemburg (met zijn vele werknemers van elders in de EU) en Estland (met zijn talrijke Russische ingezetenen), ligt dit percentage aanzienlijk hoger.
Het verschijnsel van de “illegale” migratie kreeg speciale aandacht aan het eind van de 20e en het begin van de 21e eeuw. Deze vorm van migratie varieert van arbeiders zonder papieren (zoals rondtrekkende verkopers, vaak niet-Europeanen, die artikelen verkopen op toeristische locaties) tot slachtoffers van mensenhandel. Andere opvallende vormen van mobiliteit in Europa zijn het dagelijkse woon-werkverkeer van stedelijke werknemers en de toenemende verplaatsingen van toeristen.
W. Gordon East Thomas M. Poulsen William H. Berentsen