Functiewoorden kunnen voorzetsels, voornaamwoorden, hulpwerkwoorden, voegwoorden, grammaticale lidwoorden of partikels zijn, die alle behoren tot de groep woorden van de gesloten klasse. Tussenwerpsels worden soms als functiewoorden beschouwd, maar zij behoren tot de groep van de open-klaswoorden. Functiewoorden kunnen al dan niet verbogen zijn of affixen hebben.
Functiewoorden behoren in de grammatica tot de gesloten klasse van woorden, omdat het zeer ongebruikelijk is dat er in de loop van het spreken nieuwe functiewoorden ontstaan. In de open klasse van woorden, d.w.z, zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden, kunnen gemakkelijk nieuwe woorden worden toegevoegd, zoals slangwoorden, technische termen, en adopties en aanpassingen van vreemde woorden.
Elk functiewoord geeft ofwel: grammaticale informatie over andere woorden in een zin of bijzin, en kan niet worden geïsoleerd van andere woorden; of geeft informatie over het mentale model van de spreker over wat er wordt gezegd.
Grammaticale woorden, als een klasse, kunnen verschillende fonologische eigenschappen hebben van inhoudswoorden. Grammaticale woorden maken soms niet volledig gebruik van alle klanken in een taal. Bijvoorbeeld, in sommige Khoisan talen beginnen de meeste inhoudswoorden met klikken, maar zeer weinig functiewoorden doen dat. In het Engels beginnen heel weinig andere woorden dan functiewoorden met de stemhebbende th . Engelse functiewoorden kunnen minder dan drie letters hebben, b.v. ‘I’, ‘an’, ‘in’, terwijl niet-functiewoorden er meestal drie of meer hebben (b.v. ‘eye’, ‘Ann’, ‘inn’).
Hieronder volgt een lijst van het soort woorden dat als functiewoorden wordt beschouwd, met Engelse voorbeelden. Ze zijn allemaal niet-verbogen in het Engels, tenzij anders aangegeven:
- lidwoorden – de en een. In sommige verbogen talen kunnen de lidwoorden de vorm aannemen van de verbuiging van het volgende zelfstandig naamwoord.
- voornaamwoorden – hij :: hem, zij :: haar, enz. – verbogen in het Engels
- bijzetsels – in, onder, naar, voor, van, voor enz.
- voegwoorden – en en maar
- ondergeschikte voegwoorden – als, dan, goed, echter, dus, enz.
- hulpwerkwoorden – zou, zou kunnen, zou moeten, enz. – verbogen in het Engels
- partikels – up, on, down
- tussenwerpsels – oh, ah, eh soms “gevulde pauzes” genoemd”
- krachttermen – nemen de plaats in van zinnen, naast andere functies.
- pro-zinnen – ja, nee, oke, enz.