De hersenen gebruiken spectrale informatie van lichtgolven (hun golflengte mix) om te helpen bij de identificatie van voorwerpen. Dit werkt omdat elk object sommige golflengten van de lichtbron (de verlichtingsbron) zal absorberen en andere zal reflecteren. Planten zien er bijvoorbeeld groen uit omdat zij korte en lange golflengten absorberen, maar golflengten in het midden van het zichtbare spectrum weerkaatsen. In die zin zijn planten – die aan fotosynthese doen om in hun energiebehoeften te voorzien – ondoeltreffende zonnepanelen: Zij gebruiken niet alle golflengten van het zichtbare spectrum. Als ze dat wel deden, zouden ze zwart zijn. Deze informatie is dus waardevol, omdat het de hersenen in staat stelt de identiteit van objecten af te leiden en te helpen bij beeldanalyse: Verschillende maar aangrenzende objecten hebben meestal verschillende reflectie-eigenschappen en profielen. Maar deze taak wordt bemoeilijkt door het feit dat de mix van golflengten die door een voorwerp wordt weerkaatst, afhankelijk is van de golflengtenmix die in de eerste plaats van de lichtbron uitgaat. Met andere woorden, de hersenen moeten rekening houden met de verlichting wanneer zij de kleur van een voorwerp bepalen. Anders zou de identiteit van een voorwerp niet constant zijn – hetzelfde voorwerp zou er anders uitzien, afhankelijk van de verlichtingsbron. Verlichtingsbronnen kunnen dramatisch verschillende golflengte-mixen bevatten, b.v. gloeilamplicht met het grootste deel van de energie in de lange golflengten tegenover koellicht-LED’s met een piek in de korte golflengten. Dit is geen recent probleem dat het gevolg is van de uitvinding van kunstlicht. In de loop van de dag verandert de spectrale inhoud van het daglicht – de spectrale inhoud van zonlicht is bijvoorbeeld anders in de middag dan in de late namiddag. Als organismen die kleuren waarnemen hier geen rekening mee zouden houden, zou hetzelfde voorwerp er op verschillende tijdstippen van de dag heel anders uitzien. Dergelijke organismen moeten dus de lichtbron buiten beschouwing laten, zoals hier wordt geïllustreerd:
Het bereiken van kleurstabiliteit door de lichtbron buiten beschouwing te laten
De details van hoe dit proces fysiologisch verloopt, worden nog uitgewerkt, maar we weten dat het gebeurt. Natuurlijk zijn er ook andere factoren die een rol spelen bij de voortdurende kleurcorrectie van het beeld door het organisme. Als u bijvoorbeeld de “ware kleur” van een voorwerp kent, zal dit andere overwegingen grotendeels overstemmen. Probeer maar eens aardbeien te verlichten met een groene laserpointer. Het licht dat op de aardbeien weerkaatst zal weinig of geen lange golflengten bevatten, maar de aardbeien zullen er voor u nog steeds rood uitzien omdat u weet dat aardbeien rood zijn. Ongeacht deze overwegingen weten we dat kleurstabiliteit er nogal toe doet, zelfs in termen van veronderstelde verlichting in het geval van #jurk, wanneer de verlichtingsbron slecht gedefinieerd is:
Het afleiden van een veronderstelde verlichtingsbron verklaart wat er aan de hand is met de jurk.