DNA, of desoxyribonucleïnezuur, is de molecule die de genetische informatie bevat van alle levende wezens, met inbegrip van sommige virussen. De naam komt van de structuur. DNA heeft een centraal gedeelte met een suiker en een fosfaat, waaraan moleculen zijn bevestigd die basen worden genoemd. De desoxyribose verwijst naar de suiker, en het nucleïnezuur is het zuur gevormd door het fosfaat en de stikstofhoudende basis. Deze basen kunnen van 4 types zijn: adenine, cytosine, thymine en guanine, gewoonlijk A, C, T, G genoemd. En de volgorde waarin zij de een na de ander combineren is wat de genetische informatie codeert. DNA is structureel georganiseerd in chromosomen. Op functioneel niveau is het georganiseerd in genen, dat zijn stukjes DNA die specifieke fysieke kenmerken voortbrengen. Deze eigenschappen komen niet rechtstreeks van het DNA zelf, maar van een molecule die RNA wordt genoemd, en die uit het DNA wordt gevormd en codeert voor een eiwit. Dit is wat het centrale dogma van de moleculaire biologie wordt genoemd: in het DNA zijn er genen die boodschapper-RNA’s genereren, en deze genereren eiwitten. En dit is wat de verschillende fysieke kenmerken geeft die we bij individuen waarnemen, zoals kleur van de ogen, of lengte. Ook is aangetoond dat deze instructies soms rechtstreeks in het RNA worden opgeslagen, zonder dat zij in eiwitten hoeven te worden omgezet, zoals in het geval van microRNA’s. Maar deze zijn vaak de uitzondering. Christopher P. Austin, M.D.