Geschikte antisera zijn essentieel voor gebruik in alle immunochemische procedures. Drie belangrijke eigenschappen van een antiserum zijn aviditeit, specificiteit, en titer. De aviditeit van een antiserum is een maat voor de sterkte van de interacties van zijn antilichamen met een antigeen. De specificiteit van een antiserum is een maat voor het vermogen van de antilichamen om het immunogeen van verwante antigenen te onderscheiden. De titer van een antiserum is de uiteindelijke (optimale) verdunning waarbij het in de procedure wordt gebruikt; deze hangt af van de concentraties van de aanwezige antilichamen en van hun affiniteit voor het antigeen. De waarden van deze parameters die voor een bepaald antiserum vereist zijn, hangen sterk af van het gebruik dat van het antiserum zal worden gemaakt. Voor gebruik in radio-immunoassays is het bijvoorbeeld het beste om een monospecifiek antiserum met hoge aviditeit te hebben, terwijl voor gebruik in immunoaffiniteits-chromatografie het monospecifieke antiserum geen te hoge aviditeit mag bezitten, anders kan het onmogelijk blijken om het gewenste antigeen te elueren zonder uitgebreide denaturatie.