De Art Deco stijl en zijn invloeden van Charles Rennie Mackintosh tot Josef Hoffmann, Clarice Cliff en Le Corbusier.
De altijd populaire art deco stijl is een architectonische en decoratieve-kunststijl, populair van 1910 tot 1940.
Art Deco wordt gekenmerkt door sterk gestileerde natuurlijke en geometrische vormen en ornamenten, die meestal sterk symmetrisch zijn.
Opvallende Amerikaanse voorbeelden van Art Deco zijn het Chrysler Building en Radio City Music Hall in New York City.
Sommige van de belangrijkste kunstenaars van de eeuw, zoals Pablo Picasso, Fernand Leger, Sonia Delaunay en Wassily Kandinsky, produceerde werk in de art deco stijl, net als veel ontwerpers van meubilair, textiel, sieraden, en reclame.
In Balboa Park is het Ford-gebouw (nu het Aerospace Museum) een voorbeeld van industrieel art deco design.
De hoge ronde toren is bekleed met blauwe vinnen die reusachtige tandwieltanden van elkaar scheiden. Een toespeling op een tandwiel en een verwijzing naar de vooruitgang van de mensheid door mechanisatie.
Architect Walter Teague ontwierp het gebouw als een “Expo Plant” voor de 1935 California Pacific International Exposition.
Art Deco thema’s waren vaak klassieke motieven gereduceerd tot geometrische stilisaties.
Edgar Brandt versierde smeedijzeren schermen met symmetrische fonteinen; Emil Ruhlman ingelegde ebbenhouten kasten met ivoor om bloemarrangementen van geometrische precisie uit te beelden; René Lalique etste taferelen, zoals een sierlijk stappende vrouw met een wolfshond of gazelle, in kristal of matglas; en Jean Puiforcat en Daum beeldden abstracte geometrische vormen uit.
De term art deco, werd bedacht in de jaren 1960 toen de belangstelling voor de stijl herleefde, en werd afgeleid van L’Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes.
Deze Parijse tentoonstelling van 1925 kwam halverwege in de ontwikkeling van Art Deco’s en was een definitieve weergave van de stijl. In die tijd werd art deco ook wel “Art Moderne” of “Modernistic” genoemd; later werd het “Jazz Pattern,” of “Skyscraper Modern.”
De Internationale Stijl in de architectuur ontwikkelde zich op hetzelfde moment, en na 1925 beïnvloedde het aanzienlijk de laatste fase van art deco.
Naast de kubistische schilderkunst en de Duitse Bauhaus-school, zorgde het werk van Le Corbusier en andere architecten van de Internationale Stijl voor een verandering van de vroegere, meer decoratieve fase van de Art Deco naar een eenvoudiger, gedurfdere aanpak die typisch was voor de jaren 1930.
Art Deco ontstond als een reactie op de Art Nouveau.
De twee voorlopers van de art deco stijl waren Charles Rennie Mackintosh uit Schotland en Josef Hoffmann uit Wenen.
Beiden waren hervormers van de excessen van de art nouveau-stijl, en hun werken rond 1900 waren een indicatie van wat er in de volgende decennia zou verschijnen.
Hoffmanns sobere Palais Stoclet in Brussel (1905-11), met zijn mozaïekschilderingen van Gustav Klimt, was verrassend vooruitstrevend voor zijn tijd, en het markeerde de overgang van de art nouveau naar de art deco.
In 1903 richtte Hoffman de Wiener Werkstatte op, een werkplaats die enkele van de vroegste art deco ontwerpen produceerde.
In 1910 werden deze concepten in Parijs geïntroduceerd op een louvre tentoonstelling van decoratieve kunsten uit München en Wenen.
Er werd een nieuwe stijl getoond, gebaseerd op een vereenvoudiging van de vroeg 19e-eeuwse neoklassiekebiedermeierstijl en van boerenkunst, of volkskunst, die bijna de antithese was van de art nouveau.
Een andere belangrijke gebeurtenis vond plaats in Parijs in 1910; de presentatie door de Ballets Russes van Serge Diaghilev van Scheherazade.
Leon Bakst had oriëntaalse decors en kostuums bedacht in verblindende, barbaarse kleuren; dit bracht een vraag van de modewereld naar exotisme met zich mee, die werd beantwoord door de couturier Paul Poiret.
In 1912 richtte Poiret zijn eigen ontwerpschool op, het Atelier Martine, om zijn art deco ideeën uit te breiden.
Tegen de jaren 1920 waren de effecten van de kubistische schilderkunst in art deco stijl te zien in reclame en productontwerpen.
Coco Chanel gebruikte kubistische kleuren en vormen bij het creëren van damesmode, die ze aankleedde met art deco sieraden.
Afrikaanse beeldhouwkunst en oude Egyptische en Zuidwest-Amerikaanse Indiaanse kunst hadden allemaal hun invloed op art deco in dit decennium, net als archaïsche Griekse kunst.
Na 1925, de invloed van Bauhaus en de internationale stijl, nam art deco naar een laatste fase van ontwikkeling die het industriële tijdperk weerspiegelde.
Het bereiken van een verzoening van de kunst en machinale productie die kunstenaars en ontwerpers had lastig gevallen sinds de Industriële Revolutie begon.