Verdediging van de Grondwet
Webster bleef niettemin een strikte voorstander van de Grondwet op het punt van de tarieven en verzette zich tegen de beschermende tarieven van 1816 en 1824, die schadelijk waren voor de dominante handelsbelangen van New England. Hij redeneerde dat een dergelijke stimulans voor fabrikanten zowel ongrondwettelijk als ondoelmatig was, omdat het Congres alleen de bevoegdheid had gekregen om heffingen op te leggen om inkomsten te genereren, en de groei van fabrieken zou een arbeidersklasse zonder bezittingen creëren die een bedreiging zou vormen voor de samenleving. Geïnspireerd door politieke theoretici uit de oudheid en de moderne tijd verklaarde hij dat “macht van nature en noodzakelijkerwijs volgt op eigendom”, en voegde eraan toe dat eigendom verspreid moet blijven als men het algemeen kiesrecht veilig wil handhaven. Deze ideeën uitte Webster bij verschillende gelegenheden, waaronder, in 1820, de viering van de tweehonderdste verjaardag van de landing in Plymouth van de Mayflower met de eerste permanente kolonisten in Noord-Amerika, waar hij de eerste van verschillende gelegenheidstoespraken hield die hem faam zouden bezorgen als Amerika’s weergaloze redenaar.
In 1827, inmiddels senator van Massachusetts, vertrok Webster met zijn vrouw naar Washington, maar zij overleed onderweg. Zij was nogal verlegen en eenvoudig en bleef meestal thuis om voor haar vijf kinderen te zorgen, van wie er slechts drie haar overleefden (en van wie slechts één Webster zelf zou overleven). Na twee jaar, hij was toen 47, trouwde hij met Caroline Le Roy, 31, de mooie en levendige dochter van een koopman uit New York. Zijn tweede vrouw was minder dan de eerste geneigd de neigingen van haar man tot een hoog leven en onzorgvuldige uitgaven in te tomen.
Met de opkomst van de textielfabrieken had Massachusetts een groot en machtig productiebelang gekregen, en Webster stemde voor het Tarief van 1828. Toen en daarna weerlegde hij, als een vooraanstaand protectionist, zijn vroegere argumenten tegen het tarief. Hij vond nu een grondwettelijke sanctie in de bevoegdheid van het congres om de handel te reguleren en een sociale rechtvaardiging in de bewering dat het eigendom zou verspreiden door een algemene welvaart te stimuleren. Maar Zuid-Carolini gaven het tarief de schuld van hun economische moeilijkheden, en in 1830 presenteerde een senator van Zuid-Carolina, Robert Y. Hayne, de theorie van vice-president John C. Calhoun dat een staat zo’n afschuwelijke en ongrondwettelijke wet nietig kon verklaren en zich, als laatste redmiddel, van de Unie kon afscheiden. In zijn tweede antwoord aan Hayne verdedigde Webster op welsprekende wijze de bevoegdheden van de federale regering tegenover de vermeende rechten van de staten. Hij besloot met de oproep: “Vrijheid en Unie, nu en voor altijd, één en onafscheidelijk!” De toespraak maakte hem tot een held van nationalisten in het hele Noorden. Toen in 1832-33 Zuid-Carolina, onder leiding van de auteur van de nullificatietheorie, John C. Calhoun, nu senator van Zuid-Carolina, de theorie in praktijk wilde brengen, steunde Webster, hoewel een tegenstander van president Andrew Jackson, hem in zijn verzet tegen de poging.