Criterium van falsifieerbaarheid, in de wetenschapsfilosofie, een maatstaf voor de beoordeling van vermeend wetenschappelijke theorieën, volgens welke een theorie pas echt wetenschappelijk is als het in principe mogelijk is om vast te stellen dat zij onwaar is. De Britse filosoof Sir Karl Popper (1902-94) stelde het criterium voor als een fundamentele methode van de empirische wetenschappen. Hij stelde dat werkelijk wetenschappelijke theorieën nooit definitief bevestigd worden, omdat ontkrachtende waarnemingen (waarnemingen die niet stroken met de empirische voorspellingen van de theorie) altijd mogelijk zijn, hoeveel bevestigende waarnemingen er ook gedaan zijn. In plaats daarvan worden wetenschappelijke theorieën stapsgewijs bevestigd door de afwezigheid van tegenstrijdig bewijs in een aantal goed opgezette experimenten. Volgens Popper zijn sommige disciplines die wetenschappelijke geldigheid hebben geclaimd – zoals astrologie, metafysica, marxisme en psychoanalyse – geen empirische wetenschappen, omdat hun onderwerp niet op deze manier gefalsifieerd kan worden.