Christina Rossetti, voluit Christina Georgina Rossetti, pseudoniem Ellen Alleyne, (geboren 5 dec. 1830, Londen, Eng.-gestorven 29 dec. 1894, Londen), een van de belangrijkste Engelse vrouwelijke dichters, zowel in bereik als in kwaliteit. Zij blonk uit in werken van fantasie, in gedichten voor kinderen, en in religieuze poëzie.
Christina was het jongste kind van Gabriele Rossetti en was de zus van de schilder-dichter Dante Gabriel Rossetti. In 1847 drukte haar grootvader, Gaetano Polidori, op zijn privé-pers een bundel van haar Verzen, waarin reeds tekenen van poëtisch talent zichtbaar zijn. In 1850 droeg zij, onder het pseudoniem Ellen Alleyne, zeven gedichten bij aan het prerafaëlitische tijdschrift The Germ. In 1853, toen de familie Rossetti in financiële moeilijkheden verkeerde, hielp Christina haar moeder een school te houden in Frome, Somerset, maar deze werd geen succes, en in 1854 keerde het paar terug naar Londen, waar Christina’s vader overleed. In moeilijke omstandigheden begon Christina aan haar levenswerk van kameraadschap met haar moeder, toewijding aan haar godsdienst en het schrijven van haar poëzie. Zij was een overtuigd Anglicaanse Hoogkerkse, en in 1850 verbrak zij haar verloving met de kunstenaar James Collinson, een oorspronkelijk lid van de prerafaëlitische broederschap, omdat hij rooms-katholiek was geworden. Om soortgelijke redenen wees ze Charles Bagot Cayley in 1864 af, hoewel er een warme vriendschap tussen hen bleef bestaan.
In 1862 publiceerde Christina Goblin Market and Other Poems en in 1866 The Prince’s Progress and Other Poems, beide met frontispice en decoraties van haar broer Dante Gabriel. Deze twee bundels, die het grootste deel van haar beste werk bevatten, vestigden haar onder de dichters van haar tijd. De verhalen in haar eerste prozawerk, Commonplace and Other Short Stories (1870), zijn niet van grote verdienste, maar Sing-Song: a Nursery Rhyme Book (1872; uitgebreid 1893), met illustraties van Arthur Hughes, neemt een hoge plaats in onder de kinderboeken van de 19e eeuw.
In 1871 werd Christina getroffen door de ziekte van Graves, een schildklieraandoening die haar uiterlijk ontsierde en haar leven in gevaar bracht. Ze aanvaardde haar aandoening met moed en berusting, gesteund door haar religieuze geloof, en ze bleef publiceren, met één dichtbundel in 1875 en A Pageant and Other Poems in 1881. Maar na het begin van haar ziekte concentreerde zij zich vooral op godsvruchtige prozageschriften. Time Flies (1885), een leesdagboek van gemengd vers en proza, is het meest persoonlijke van deze werken. Christina werd beschouwd als een mogelijke opvolger van Alfred, Lord Tennyson, als dichteres laureaat, maar ze kreeg een fatale kanker in 1891. New Poems (1896), uitgegeven door haar broer, bevatte onuitgegeven en niet eerder verzamelde gedichten.
Hoewel ze werd achtervolgd door een ideaal van spirituele zuiverheid dat zelfverloochening vereiste, leek Christina in bepaalde opzichten op haar broer Dante Gabriel, want onder haar nederigheid, haar toewijding en haar rustige, heilige leven lag een hartstochtelijk en sensueel temperament, een scherpe kritische waarneming en een levendig gevoel voor humor. Een deel van haar succes als dichteres komt voort uit het feit dat zij, zonder ooit de grenzen van haar sympathie en ervaring te overschrijden, erin slaagde deze twee schijnbaar tegenstrijdige kanten van haar natuur te verenigen. Er is een ader van het sentimentele en didactische in haar zwakkere verzen, maar op zijn best is haar poëzie sterk, persoonlijk en ongeforceerd, met een metrische cadans die onmiskenbaar de hare is. De vergankelijkheid van materiële zaken is een thema dat overal in haar poëzie terugkomt, en de berustende maar hartstochtelijke droefheid van een ongelukkige liefde is vaak een overheersende noot.