Reliëf en afwatering
Assam, dat ruwweg de vorm heeft van een op zijn kant gelegde Y, is een land van vlaktes en riviervalleien. De staat heeft drie belangrijke fysische regio’s: de vallei van de Brahmaputra-rivier in het noorden, de vallei van de Barak-rivier (de bovenloop van de Surma-rivier) in het zuiden, en het heuvelachtige gebied tussen Meghalaya (in het westen) en Nagaland en Manipur (in het oosten) in het zuid-centrale deel van de staat. Van deze regio’s is de vallei van de Brahmaputra-rivier het grootst. Volgens de Hindoe-mythologie ontspringt de Brahmaputra als zoon van de god Brahma uit een heilige poel die bekend staat als de Brahmakund, in het naburige Arunachal Pradesh. De rivier komt Assam binnen bij Sadiya in het uiterste noordoosten en stroomt in westelijke richting door de lengte van Assam over een afstand van bijna 450 mijl (725 km) alvorens in zuidelijke richting af te buigen naar de vlakten van Bangladesh. De vallei, die bezaaid is met lage, geïsoleerde heuvels en bergkammen die abrupt uit de vlakte oprijzen, is zelden meer dan 80 km breed en wordt aan alle kanten, behalve in het westen, door bergen omgeven. Talrijke stroompjes en beekjes die uit de naburige heuvels stromen, monden uit in de Brahmaputra. Hoewel slechts een klein gedeelte van de vallei van de Barak-rivier binnen de grenzen van Assam ligt, vormt het toch een uitgestrekt laaglandgebied dat belangrijk is voor de landbouw in de zuidelijke regio van de staat. Geologisch gezien liggen de Brahmaputra- en Barak-valleien op oude alluviale afzettingen, die zelf weer bestaan uit een verscheidenheid van afzettingen uit de Neogeen en Paleogeen periode (d.w.z. zo’n 2,6 tot 65 miljoen jaar oud). Tot deze afzettingen behoren harde zandsteen, zacht en los zand, conglomeraten, kolenlagen, leisteen, zandige klei en kalksteen.
De zuid-centrale heuvels tussen Meghalaya, Nagaland en Manipur omvatten de North Cachar Hills en maken deel uit van het Meghalaya Plateau, dat mogelijk een uitbreiding is geweest van Gondwana (een oude landmassa op het zuidelijk halfrond die ooit Zuid-Amerika, Afrika, Australië en een deel van het Indiase subcontinent omvatte). Het hoogland, dat van het hoofdplateau is afgesneden door de inhammen van de Kepili-rivier, vertoont een ruwe topografie. Het heeft over het algemeen een noordelijke helling, met gemiddelde hoogten variërend van ongeveer 1.500 voet (450 meter) tot ongeveer 1.000 meter (3.300 voet).
Ruwweg tussen de Brahmaputra-vallei en het zuid-centrale heuvelgebied liggen de noordelijke bergketens, die zich in noordoostelijke richting uitstrekken van Dabaka (ten oosten van Dispur) tot Bokakhat in oost-centraal Assam. De Rengma-heuvels ten zuiden van de bergrug zijn gemiddeld 900 meter hoog. Hun meest prominente piek is Chenghehishon (4.460 voet).
Aardbevingen komen vaak voor in Assam. Tot de zwaarste behoren die van 1897, met het Shillongplateau als epicentrum; die van 1930, met Dhuburi als epicentrum; en die van 1950, met Zayu (Rima) in Tibet aan de grens met Arunachal Pradesh als epicentrum. De aardbeving van 1950 wordt beschouwd als een van de rampzaligste in de geschiedenis van Zuid-Azië. Zij veroorzaakte zware aardverschuivingen die de loop van vele bergstromen blokkeerden. De overstromingen die volgden op het barsten van deze door de aardbeving veroorzaakte dammen veroorzaakten meer verlies aan mensenlevens en eigendommen dan de aardbeving zelf.