Tijdens de ijstijd leefden er leeuwen in Afrika, Europa, Azië en Noord-Amerika. De Amerikaanse leeuw van Noord-Amerika was zo groot als een mensenkind en zo lang als een kleine auto. Het lichaam was zo zwaar als een geladen wasmachine en droger en Amerikaanse leeuwen hadden lange slanke poten met intrekbare klauwen. Wetenschappers weten niet of de Amerikaanse leeuw manen had. Hun grote omvang met scherpe tanden en klauwen zou hen een eng gezicht hebben gemaakt.
Met hun langere poten konden ze net zo hard rennen als een auto op een stadsweg. Amerikaanse leeuwen zouden op andere dieren uit de ijstijd hebben gejaagd, waaronder kamelen, luiaards, jonge mammoeten en mogelijk zelfs mensen. Wetenschappers weten niet of de Amerikaanse leeuw alleen of in groepen jaagde. Amerikaanse leeuwen liepen door heel Noord-Amerika. Fossielen openbaren zich van Canada tot zo ver zuidelijk als Mexico. De teerputten van Rancho La Brea in Californië bevatten ook veel voorbeelden van Amerikaanse leeuwen.
Voordat de zandduinen van White Sands zich vormden, leefden veel van de dieren waarop de Amerikaanse leeuw jaagde langs de zoetwater oevers van Lake Otero. Vandaag de dag vinden we hun gefossiliseerde voetafdrukken op de oude bedding van Lake Otero. Amerikaanse leeuwen zwierven duizenden jaren lang door Noord-Amerika. Rond 10.000 jaar geleden stierven ze uit, samen met vele andere ijstijddieren. De exacte redenen zijn onbekend. Hun ondergang kan te wijten zijn aan menselijk handelen, klimaatsverandering, of beide. Wat de oorzaak ook is, de heerschappij van de leeuwen in Noord-Amerika eindigde met de ijstijd.