Oude geschiedenisEdit
Al-Ahsa is bewoond sinds de prehistorie, als gevolg van de overvloed aan water in een anders dorre regio. Natuurlijke zoetwaterbronnen zijn millennia lang aan de oppervlakte gekomen bij oases in de regio, wat menselijke bewoning en landbouwinspanningen (vooral de teelt van dadelpalmen) sinds de prehistorie heeft gestimuleerd.
De oaseregio en de naam Hajar (ook Hagar, Haǧar) in het bijzonder kunnen in verband staan met het toponiem Agarum uit het Oude Nabije Oosten, dat in Dilmunitische inscripties wordt vermeld als de oorspronkelijke woonplaats van hun hoofdgod Inzak. Als dat zo is, verwees Agarum waarschijnlijk naar het vasteland van Arabië tegenover Bahrein. Volgens deze hypothese is de Dilmun-beschaving ontstaan in de oases van Oost-Arabië, maar later verplaatst naar het eiland Bahrein. Deze interpretatie is echter niet zonder kritiek, en andere bronnen plaatsen Agarum op het eiland Failaka.
Islamitische tijdenEdit
Oost-Arabië werd in de 7e eeuw veroverd door het opkomende Rashidun-kalifaat. Het werd later geërfd door de Umayyaden en Abbasiden. In 899 na Chr. kwam het gebied onder de controle van de Qarmatische leider, Abu Tahir al-Jannabi, en werd het onafhankelijk verklaard van het Abbasidische Kalifaat van Bagdad. De hoofdstad was al-Mu’miniya bij het huidige Hofuf. Rond het jaar 1000 werd Al-Hasa de 9e grootste stad ter wereld met 100.000 inwoners. In 1077 werd de Qarmatische staat Al-Ahsa omvergeworpen door de Uyuniden. Al-Ahsa kwam vervolgens onder de heerschappij van de Bahrani-dynastie van de Usfuriden, gevolgd door hun verwanten, de Jabriden, die een van de meest geduchte machten in de regio werden en de eilanden van Bahrein heroverden op de prinsen van Hormuz. De laatste Jabrid heerser van Bahrein was Muqrin ibn Zamil.
In 1521 veroverde het Portugese Rijk de Awal eilanden (de eilanden die het huidige Bahrein omvatten) op de Jabrid heerser Muqrin ibn Zamil, die sterk ten val kwam in de strijd. De Jabriden worstelden om hun positie op het vasteland te handhaven tegenover de Ottomanen en hun tribale bondgenoten, de Muntafiq. In 1550 kwamen Al-Ahsa en het nabijgelegen Qatif onder de soevereiniteit van het Ottomaanse Rijk met sultan Suleiman I. Al-Ahsa was nominaal de Eyalet van Lahsa in het Ottomaanse bestuurssysteem, en was gewoonlijk een vazal van de Porte. Qatif ging later verloren aan de Portugezen.
De Osmanen werden in 1670 uit Al-Ahsa verdreven, en de regio kwam onder de heerschappij van de stamhoofden van de Banu Khalid.
Al-Ahsa werd, samen met Qatif, in 1795 opgenomen in het Wahhabistische Emiraat van Diriyah, maar keerde in 1818 terug naar Osmaanse controle met een invasie op bevel van Muhammad Ali van Egypte. De Banu Khalid werden opnieuw geïnstalleerd als heersers van de regio, maar in 1830 heroverde het Emiraat van Nejd de regio.
Direct Ottomaans bestuur werd in 1871 hersteld, en Al-Ahsa werd eerst onder Bagdad Vilayet geplaatst en in 1875 bij Bagdad’s onderafdeling Basra Vilayet. In 1913 annexeerde ibn Saud, de stichter van het moderne Saoedi-Arabië, Al-Ahsa en Qatif bij zijn domein Najd.
Saoedische onafhankelijkheidEdit
Op 2 december 1922 deelde Percy Cox de Emir van Koeweit, Sheikh Ahmad Al-Sabah, officieel mee dat de grenzen van Koeweit waren gewijzigd. Eerder dat jaar had majoor John More, de Britse vertegenwoordiger in Koeweit, een ontmoeting gehad met Ibn Saud van Saudi-Arabië om het grensgeschil tussen Koeweit en Najd te regelen. Het resultaat van de ontmoeting was het Uqair Protocol van 1922, waarin Groot-Brittannië de soevereiniteit van Ibn Saud erkende over gebieden die door de emir van Koeweit werden opgeëist.
Al-Ahsa werd in 1913 op de Ottomanen veroverd, waardoor de Al Sauds de controle kregen over de kust van de Perzische Golf en wat de enorme oliereserves van Saudi-Arabië zouden worden.