Vroege jarenEdit
Geboren als Vojtěch in 952 of ca. 956 in gord Libice, behoorde hij tot de Slavnik-clan, een van de twee machtigste families in Bohemen. Gebeurtenissen uit zijn leven zijn later opgetekend door een Boheemse priester Cosmas van Praag (1045-1125). Vojtěchs vader was Slavník (gestorven in 978-981), een hertog die heerste over een provincie met Libice als centrum. Zijn moeder was Střezislava (geb. 985-987), en volgens David Kalhous behoorde zij tot de Přemyslidische dynastie. Hij had vijf broers: Soběslav, Spytimír, Dobroslav, Pořej, en Čáslav. Cosmas noemt ook Radim (later Gaudentius) als broer; men denkt dat hij een halfbroer was door de verhouding van zijn vader met een andere vrouw. Nadat hij als kind een ernstige ziekte had overleefd, besloten zijn ouders hem aan de dienst van God toe te wijden. Adalbert was goed opgeleid, hij studeerde ongeveer tien jaar (970-80) in Maagdenburg onder Adalbert van Maagdenburg. De jonge Vojtěch nam bij zijn confirmatie de naam “Adalbert” aan van zijn leermeester.
BisschopsambtEdit
In 981 overleed Adalbert van Maagdenburg, en zijn jonge beschermeling Adalbert keerde terug naar Bohemen. Later wijdde bisschop Dietmar van Praag hem tot katholiek priester. In 982 stierf bisschop Dietmar, en Adalbert, die nog niet de canonieke leeftijd had bereikt, werd gekozen om hem op te volgen als bisschop van Praag. Beminnelijk en enigszins werelds, werd niet van hem verwacht dat hij de wereldlijke machten lastig zou vallen door buitensporige aanspraken te maken op de Kerk. Hoewel Adalbert uit een rijke familie stamde, vermeed hij comfort en luxe, en stond hij bekend om zijn liefdadigheid en soberheid. Na zes jaar van prediking en gebed had hij weinig vooruitgang geboekt bij het evangeliseren van de Bohemen, die diep verankerde heidense overtuigingen aanhielden.
Adalbert verzette zich tegen de deelname van christenen aan de slavenhandel en klaagde over polygamie en afgoderij, die onder het volk veel voorkwamen. Toen hij hervormingen begon voor te stellen, ondervond hij tegenstand van zowel de wereldlijke macht als de geestelijkheid. Zijn familie weigerde hertog Boleslaus te steunen in een onsuccesvolle oorlog tegen Polen. Adalbert was niet langer welkom en werd uiteindelijk tot ballingschap gedwongen. In 988 ging hij naar Rome. Hij leefde als kluizenaar in het Benedictijner klooster van Sint Alexis. Vijf jaar later verzocht Boleslaus de paus om Adalbert naar Praag terug te sturen, in de hoop de steun van zijn familie te krijgen. Paus Johannes XV stemde toe, met dien verstande dat Adalbert vrij was Praag te verlaten als hij op hardnekkig verzet zou blijven stuiten. Adalbert keerde terug als bisschop van Praag, waar hij aanvankelijk werd ontvangen met uitingen van duidelijke vreugde. Samen met een groep Italiaanse Benedictijner monniken, die hij met zich meebracht, stichtte hij op 14 januari 993 een klooster in Břevnov (toen gelegen ten westen van Praag, nu een deel van de stad), het op één na oudste klooster op Tsjechisch grondgebied.
In 995 leidde de vroegere rivaliteit van de Slavniks met de Přemysliden, die geallieerd waren met de machtige Boheemse clan van de Vršovcis, tot de bestorming van de Slavnikstad Libice nad Cidlinou, die geleid werd door de Přemyslid Boleslaus II de Vrome. Tijdens de strijd werden vier of vijf broers van Adalbert gedood. Het vorstendom Zlič werd een deel van het landgoed van de Přemysliden. Adalbert probeerde tevergeefs een edelvrouw te beschermen die betrapt was op overspel. Zij was gevlucht naar een klooster, waar zij werd vermoord. Bisschop Adalbert handhaafde het recht op heiligdom en excommuniceerde de moordenaars. Butler suggereert dat het incident was georkestreerd door vijanden van zijn familie.
Daarna kon Adalbert niet veilig in Bohemen blijven en ontsnapte uit Praag. Strachkvas werd uiteindelijk tot zijn opvolger benoemd. Strachkvas overleed echter plotseling tijdens de liturgie waarin hij in Praag zijn bisschopsambt zou aanvaarden. De oorzaak van zijn dood is nog steeds onduidelijk. De paus gaf Adalbert opdracht zijn ambt weer op te nemen, maar in de overtuiging dat hij niet zou worden teruggelaten, verzocht Adalbert om een ambt als rondreizend missionaris.
Adalbert reisde vervolgens naar Hongarije en doopte waarschijnlijk Géza van Hongarije en diens zoon Stefanus in Esztergom. Daarna ging hij naar Polen waar hij hartelijk werd ontvangen door de toenmalige hertog Boleslaus I en werd geïnstalleerd als bisschop van Gniezno.
Missie en martelaarschap in PruisenEdit
Adalbert deed opnieuw afstand van zijn diocees, namelijk dat van Gniezno, en vertrok als missionaris om te prediken aan de inwoners in de buurt van Pruisen. Bolesław I, hertog (en later koning) van Polen, stuurde soldaten met Adalbert mee op zijn missie naar de Pruisen. De bisschop en zijn metgezellen, onder wie zijn halfbroer Radim (Gaudentius), trokken Pruisisch grondgebied binnen en reisden langs de kust van de Oostzee naar Gdańsk.
Er was aanvankelijk succes bij zijn pogingen, maar zijn dwingend bevel aan de mensen om het heidendom te verlaten irriteerde hen, en op instigatie van een van de heidense priesters werd hij op 23 april 997 vermoord aan de Oostzeekust ten oosten van Truso (de huidige stad Elbląg) of in de buurt van Tenkitten en Fischhausen (nu Primorsk, Kaliningrad Oblast, Rusland). Er wordt vermeld dat zijn lichaam voor zijn gewicht in goud werd teruggekocht door koning Boleslaus I van Polen.