Ondanks het feit dat er geen gegevens bestaan over Jezus’ fysieke verschijning, zijn er veel schilderijen – allemaal gemaakt na zijn dood – waarop zijn gezicht is afgebeeld. Hier zit Jezus (midden) het Laatste Avondmaal voor.
Kruisigingen waren gebruikelijk in het Romeinse Rijk. Ze waren zo gewoon dat de kruisiging van Jezus van Nazareth alleen werd opgemerkt door een kleine groep toegewijde volgelingen.
Om het leven en de dood van Jezus en het ontstaan van het Christendom te begrijpen, moet men de context van het Romeinse Rijk begrijpen. Jezus was een Jood, net als bijna al zijn vroege volgelingen. Tegen 30 v. Chr. had het Romeinse rijk zich uitgebreid tot vrijwel alle landen aan de Middellandse Zee, inclusief het land dat door de Hebreeërs werd bezet.
De Romeinen duldden geen opruiing of rebellie tegen hun regering. Maar de Joden hadden een religieuze reden om zich te verzetten tegen de Romeinse controle. De Romeinen verwachtten dat de Joden de keizer als een god zouden vereren. Maar het geloof van de Joden gebood hen slechts één god te aanbidden: Jahweh. Hun weigering om een van de Romeinse keizers te aanbidden, maakte deze heersers woedend. De keizers waren gewend hun zin te krijgen, en ze namen het Joodse verzet niet licht op.
In 26 v. Chr. stelden de Romeinen een direct bestuur over de Joden in. Zij benoemden Pontius Pilatus tot gouverneur van het gebied in dat jaar. Pontius Pilatus had weinig tolerantie voor Joodse tradities. Meer dan eens dreef hij de Joden tot opstand door in hun heilige stad Jeruzalem hun geloofsovertuiging te schenden. Hij nam zelfs geld uit de schatkist van hun heilige tempel om een aquaduct te bouwen. Deze actie leidde tot een onderdrukte opstand die vele Joodse doden tot gevolg had.
Volgens Hebreeuwse teksten geloofde men dat de tijd van de mens op aarde tijdelijk was. Deze zou worden vervangen door Gods triomf over alle menselijke zonden en de vestiging van Gods eeuwige koninkrijk. Zij geloofden dat deze apocalyps, of het einde van de aardse wereld, zou worden bewerkstelligd door een messias. Veel Joden wachtten op deze messias die hen zou bevrijden van de Romeinse overheersing en hun aardse lasten. Voor sommigen was deze messias Jezus van Nazareth.
Jezus van Nazareth
Jezus’ dood vond plaats door middel van een gruwelijke oude executiemethode die bekend staat als kruisiging. Tijdens een kruisiging wordt de veroordeelde vastgespijkerd en/of vastgebonden aan een kruis van hout. Deze afbeelding toont een man die aan de armen is vastgebonden met metalen spijkers door zijn enkels.
Jezus begon te onderwijzen in de Joodse traditie. Hij predikte liefde en verdraagzaamheid, en men geloofde ook dat hij wonderen had verricht, zoals het genezen van zieken, het lopen over water, en zelfs het opwekken van doden.
Jezus beweerde dat het koninkrijk van Jahweh nooit op aarde zou worden gerealiseerd, maar in een leven na de dood. Jezus leerde om zelfs vijanden lief te hebben, omdat er in het licht van het komende koninkrijk van God geen reden was voor haat. Een kleine groep discipelen geloofde dat hij de beloofde messias was die een einde zou maken aan de Romeinse overheersing.
Jezus’ ideeën werden verworpen door de meeste Joden in Galilea, een gebied in het noorden van Israël, waar hij voor het eerst zijn ideeën verkondigde. Veel Joden geloofden dat Jezus een onruststoker was die de heiligheid van Jahweh schond. Hij koos ervoor om naar Jeruzalem te gaan om zijn woord te verspreiden ergens tussen 30 en 33 na Christus.
Voor een groot deel van zijn leven stond Paulus bekend als “Saul” en was hij een toegewijd vervolger van christenen. Maar na zijn bekering tot het christendom begon hij uitgebreid te reizen en te prediken.
Het was niet gemakkelijk voor Jezus om volgelingen te krijgen in Jeruzalem. Niet alle Joden zagen hun godsdienst of hun relatie met de Romeinen op dezelfde manier. In feite steunden sommige van de hogepriesters van de Joodse Tempel de Romeinen. De hogepriester was aangesteld door Pontius Pilatus om de Joodse zaken te regelen en de Joodse bevolking in het gareel te houden. Sommige historici beweren dat de priesters rijkdom en macht ontvingen voor hun samenwerking met de Romeinen.
Jezus besloot zich te richten tegen deze priesters en hun controle over de Tempel van Jahweh. Men gelooft dat hij zag dat zij de bekering van de Joodse bevolking tot zijn ideeën belemmerden. Hij coördineerde een aanval op de handelsactiviteiten van de Tempel, die een grote bron van rijkdom waren voor de priesters.
Op zijn minst gaf dit de Romeinse autoriteiten het excuus dat zij nodig hadden om Jezus te arresteren wegens opruiing. Op de avond van de Pesach Seder, bij de Christenen bekend als het Laatste Avondmaal, werd Jezus gearresteerd. Jezus had zich verstopt, en Judas van Iskariot, een van zijn discipelen, had de Romeinse autoriteiten verteld waar hij zou zijn.
Kruisiging en de groei van het Christendom
Jezus werd voor Pontius Pilatus gebracht, die niet zeker wist wat hij moest doen. De discipelen van Jezus vormden slechts een kleine minderheid, en de menigte eiste kruisiging. Pilatus veroordeelde Jezus ter dood. Hij werd geslagen en gekruisigd.
Drie dagen na zijn dood werd het graf van Jezus leeg aangetroffen. Gedurende de volgende 40 dagen beweerden zijn discipelen dat zij visioenen zagen van Jezus die was opgestaan uit de dood, in de traditie van Mozes en andere grote Joodse profeten. Het verrijzenisverhaal staat centraal in het christelijke geloof in de goddelijkheid van Jezus en het leven na de dood.
De meeste Joden verwierpen het idee van Jezus als hun messias. In de jaren na Jezus’ dood behandelden de Romeinen de eerste christenen als een kleine, joodse sekte. Dit alles veranderde met Paulus van Tarsus.
Paulus begon de ideeën van het christendom meer onder niet-Joden te verspreiden. Veel van de arme, behoeftige mensen in de regio vonden troost in de noties van een liefhebbende god en een leven na de dood. De Romeinen vervolgden deze christenen die het Romeinse polytheïsme verwierpen. Maar Paulus reisde wijd en zijd, en zijn opvolgers deden opmerkelijk werk in het bereiken van bekeerlingen. Na bijna vier eeuwen in de marge te hebben bestaan, werd het christendom in 395 na Christus de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk.