A. De jaren van zegen en kracht.
1. (1-5) Het overzicht van Uzzia’s regering.
Nu nam het gehele volk van Juda Uzzia, die zestien jaar oud was, en maakte hem koning in plaats van zijn vader Amazia. Hij bouwde Elath en herstelde het aan Juda, nadat de koning rustte bij zijn vaderen. Uzzia was zestien jaar oud toen hij koning werd, en hij regeerde tweeënvijftig jaar in Jeruzalem. De naam van zijn moeder was Jecholia van Jeruzalem. En hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, naar alles wat zijn vader Amazja gedaan had. Hij zocht God in de dagen van Zacharia, die verstand had in de visioenen Gods; en zolang hij den HEERE zocht, deed God hem voorspoedig zijn.
a. Hij deed wat goed was in de ogen des HEREN: De regering van Uzzia werd grotendeels gekenmerkt door het goede dat hij deed in de ogen des HEREN. Zijn godsvrucht werd beloond met een lange regeerperiode van 52 jaar.
i. Uzzia kwam op de troon in een moeilijk tijdperk: “Na de tragische gebeurtenissen die een einde maakten aan de regering van koning Amazia, was Jeruzalem in wanorde, een groot deel van zijn beschermende muur verwoest, zijn tempel en paleis van hun schatten ontdaan, en een deel van zijn inwoners als gijzelaars weggevoerd naar Israël.” (Dilday)
ii. Knapp suggereert dat Uzziah koning werd op een ongebruikelijke manier: “Hij schijnt op de troon gekomen te zijn, niet op de wijze van de gewone opvolging, maar door de directe keuze van het volk. De vorsten waren door de Syriërs vernietigd tegen het einde van de regering van zijn grootvader Joas (2 Kronieken 24:23), waardoor het volk de vrije hand had.”
iii. Nu nam het gehele volk van Juda Uzzia: “Het idee dat de koning kon worden gekozen door de wil van het volk is in Juda nooit helemaal verloren gegaan.” (Selman)
b. Zolang hij de HERE zocht, deed God hem voorspoed: Deze over het algemeen gemengde beoordeling van Uzzia’s bewind wordt ook aangegeven door 2 Koningen 15:1-4, waarin ons wordt verteld dat Uzzia (ook Azaria genoemd in 2 Koningen) de hoge plaatsen niet verwijderde, traditionele plaatsen van offers aan de HEERE en soms deuropeningen tot afgoderij.
i. “De twee namen kunnen het best worden begrepen als varianten die voortkomen uit de verwisselbaarheid van twee nauw verwante Hebreeuwse wortels.” (Selman)
2. (6-15) De kracht, veiligheid en roem van Uzzia’s bewind.
Nu trok hij uit en voerde oorlog tegen de Filistijnen, en brak de muur van Gath, de muur van Jabneh en de muur van Asdod af; en hij bouwde steden rondom Asdod en onder de Filistijnen. God hielp hem tegen de Filistijnen, tegen de Arabieren, die in Gur Baal woonden, en tegen de Meunieten. Ook de Ammonieten brachten Uzzia hulde. Zijn faam verspreidde zich tot aan de ingang van Egypte, want hij werd buitengewoon sterk. En Uzzia bouwde torens te Jeruzalem aan de Hoekpoort, aan de Dalpoort, en aan de hoektoren van de muur; daarna versterkte hij ze. Ook bouwde hij torens in de woestijn. Hij groef vele putten, want hij had veel vee, zowel in de laagvlakte als in de vlakte; ook had hij boeren en wijngaardeniers in de bergen en op de Karmel, want hij hield van de grond. Bovendien had Uzzia een leger van strijders, die in compagnieën ten strijde trokken, naar het getal op hun rol, opgemaakt door Jeiël, de schriftgeleerde, en Maaseja, de officier, onder de hand van Hananja, een van de aanvoerders des konings. Het totaal getal der hoofdofficieren van de machtige helden was twee duizend zes honderd. En onder hun gezag was een leger van driehonderd zeven duizend vijfhonderd, dat met machtige kracht oorlog voerde, om den koning te helpen tegen den vijand. Toen bereidde Uzzia voor hen, voor het ganse leger, schilden, speren, helmen, kogelvrije vesten, bogen, en stroppen om stenen te werpen. En hij maakte in Jeruzalem apparaten, door bekwame mannen uitgevonden, om op de torens en de hoeken te hangen, om pijlen en grote stenen af te schieten. Alzo verspreidde zich zijn roem ver en wijd, want hij werd wonderbaarlijk geholpen, totdat hij sterk werd.
a. Hij trok uit en voerde oorlog tegen de Filistijnen: Uzzia was actief in het bestrijden van de oude vijanden van de Israëlieten. De Filistijnen kunnen ook actief zijn geweest tegen Juda in een niet al te ver verleden, misschien behoorden zij tot degenen die met de Arabieren kwamen en velen van de koninklijke familie van David afslachtten (2 Kronieken 22:1).
i. Met dit hart om oorlog te voeren tegen hun oude vijanden, geen wonder dat God hem hielp tegen de Filistijnen.
ii. “De Filistijnen verloren twee van hun voornaamste steden, Gath en Asdod, alsmede Jabneh. Deze laatste was vroeger Jabneel van Juda (Jozua 15:11) en werd later Jamnia waar het Sanhedrin opnieuw werd gevormd na de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr.” (Selman)
b. De Ammonieten brachten hulde aan Uzzia: Dit was een ander voorbeeld van de kracht van Uzzia’s koninkrijk. Hij eiste eerbetoon van de Ammonieten, wat als een belasting was die hun lagere plaats onder Juda erkende.
c. Zijn roem verspreidde zich… hij bouwde torens… hij groef vele waterputten… Uzzia had een leger… hij maakte apparaten in Jeruzalem: Uzzia was een opmerkelijke koning, die een brede belangstelling had voor de verbetering van zijn koninkrijk. Vanwege zijn vele prestaties was het passend dat zijn roem zich verspreidde onder andere naties.
i. “De realiteit van Uzzia’s ’torens van de woestijn’ (van het dorre zuiden van Juda) is bevestigd door de ontdekking van een achtste-eeuwse toren in Qumran.” (Payne)
ii. “Reparaties in Jeruzalem waren nodig door de schade die was opgelopen tijdens de vorige regering (let op de specifieke vermelding van de Hoekpoort in 2 Kronieken 25:23) en mogelijk door een aardbeving (Amos 1:1; Zacharia 14:5).” (Selman)
iii. Een unieke beschrijving van Uzzia is dat hij de grond liefhad. Dit toont aan dat hij een geest en een hart had voor meer dan technologie en roem; hij had ook belangstelling voor praktische zaken en dingen die de meerderheid van zijn volk ten goede kwamen.
iv. “Dit is een volmaaktheid in een koning: van veeteelt hangt elke staat af. Laat hun handel en nijverheid zijn wat zij willen, er kan geen echte nationale welvaart zijn als de landbouw niet floreert; want de koning zelf wordt gediend door het veld.” (Clarke)
d. Hij maakte in Jeruzalem apparaten, uitgevonden door bekwame mannen, om op de torens en de hoeken te plaatsen, om pijlen en grote stenen af te schieten: Er is enige discussie en zelfs controverse over de vraag of dit defensieve of offensieve uitvindingen waren. Als het inderdaad de uitvinding van katapulten beschrijft, is het een opmerkelijke zaak dat Uzzia en zijn mannen zulke dingen uitvonden meer dan tweehonderd jaar voordat archeologisch bewijs suggereert.
i. “Zijn (letterlijk) ‘uitvindingen’ waren waarschijnlijk beschermende schilden of schermen op stadsmuren waardoor boogschutters en anderen in betrekkelijke veiligheid konden werken.” (Selman)
ii. Toch citeert Clarke een Targum bij 2 Kronieken 26:15: “Hij maakte in Jeruzalem vernuftige instrumenten, en kleine holle torens, om op de torens en op de bastions te staan, voor het afschieten van pijlen, en het uitsteken van grote stenen.”
iii. “Dit is de allereerste imitatie in de geschiedenis van oorlogsmachines voor de aanval of verdediging van belegerde plaatsen; en dit verslag gaat lang vooraf aan iets dergelijks bij de Grieken of de Romeinen… De Joden alleen waren de uitvinders van zulke machines; en de uitvinding vond plaats in de regering van Uzzia, ongeveer achthonderd jaar vóór de christelijke jaartelling. Het is geen wonder dat, als gevolg hiervan, zijn naam zich tot ver in het buitenland verspreidde, en zijn vijanden verschrikking inboezemde.” (Clarke)
e. Want hij werd wonderbaarlijk geholpen totdat hij sterk werd: Aan het einde van dit uitgebreide gedeelte waarin de goedheid van Uzzia’s regering wordt geprezen en gepromoot, lezen we dit onheilspellende woord. Op een bepaald punt in zijn succes begon hij zich af te keren van Gods hulp en begon hij te vertrouwen op zijn eigen kracht.
i. “De voornaamste reden voor Uzzia’s succes is Gods hulp. Dit is een speciaal woord in Kronieken (vgl. b.v. 1 Kronieken 12:19; 2 Kronieken 14:10; 25:8) waarvan de betekenis in het Nieuwe Testament gelijk is aan het machtigende werk van de Heilige Geest (vgl. Romeinen 8:26; 2 Timotheüs 1:14; vgl. Handelingen 26:22; 1 Thessalonicenzen 2:2).” (Selman)
B. Uzzia’s zonde en straf.
1. (16) Het trotse hart van Uzzia.
Toen hij sterk was, werd zijn hart opgeheven, tot zijn verderf, want hij overtrad de HERE, zijn God, door de tempel des HEREN binnen te gaan om wierook te branden op het reukofferaltaar.
a. Toen hij sterk was, werd zijn hart opgeheven, tot zijn verderf: Uzzia is een prominent voorbeeld van een man die beter met tegenspoed omging dan met succes.
i. “De geschiedenis der mensen getuigt aanhoudend van de subtiele gevaren die door voorspoed worden veroorzaakt. Meer mensen worden erdoor vernietigd dan door tegenspoed… Voorspoed brengt de ziel altijd in gevaar van hoogmoed, van een opgeheven hart; en hoogmoed gaat altijd het verderf tegemoet, en een hoogmoedige geest de val.” (Morgan)
ii. “God kan sommigen van ons geen voorspoed en succes toevertrouwen, omdat onze natuur daar niet tegen bestand is. Wij moeten aan de roeispaan rukken, in plaats van het zeil te spreiden, omdat wij niet genoeg ballast hebben.” (Meyer)
b. Hij zondigde tegen de HERE, zijn God, door de tempel van de HERE binnen te gaan om wierook te branden op het altaar: Azaria overtrad wat een algemeen principe was geworden in Gods handelen met Israël: dat geen koning ook priester mocht zijn, en dat de ambten van profeet, priester en koning niet in één man gecombineerd mochten worden – tot de Messias, die alle drie de ambten vervulde.
i. “Uzzia is ontrouw (2 Kronieken 26:16, 18). Dit is de belangrijkste uitdrukking voor zonde in Kronieken, en het kan een dynastie ten val brengen (1 Kronieken 10:13) of een natie in ballingschap voeren (1 Kronieken 5:25; 9:1; 2 Kronieken 33:19; 36:14). De term is niet meer voorgekomen sinds de tijd van Rehoboam (2 Kronieken 12:2) maar zal nu een regelmatig terugkerend thema worden tot het einde van het boek.” (Selman)
ii. “Het probleem van Uzzia was dat hij niet tevreden was met het gezag dat God hem had gegeven en dat hij meer priesterlijke functies wilde toevoegen aan zijn koninklijke macht. Absolute macht heeft echter geen plaats in Gods koninkrijk.” (Selman)
2. (17-21) Confrontatie en een passende straf.
Daarop ging Azarja, de priester, achter hem aan, en met hem waren tachtig priesters des HEEREN; dappere mannen. En zij weerstonden koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het is niet aan u, Uzzia, om wierook te branden voor de HERE, maar aan de priesters, de zonen van Aäron, die gewijd zijn om wierook te branden. Ga weg uit het heiligdom, want je bent in overtreding geweest! Gij zult van den HEERE, den God, geen eer hebben.” Toen werd Uzzia woedend, en hij had een wierookvat in zijn hand om wierook te branden. En terwijl hij toornig was op de priesters, brak melaatsheid uit op zijn voorhoofd, voor het aangezicht van de priesters in het huis des HEEREN, naast het reukofferaltaar. En Azarja, de overpriester, en al de priesteren zagen hem aan, en hij was melaats op zijn voorhoofd; daarom drongen zij hem uit die plaats. Hij haastte zich immers ook om eruit te komen, omdat de HERE hem geslagen had. Koning Uzzia was melaats tot op de dag van zijn dood. Hij woonde in een afgezonderd huis, omdat hij melaats was; want hij was afgesneden van het huis des HEEREN. Toen was Jotham, zijn zoon, over het huis des konings, oordelende het volk des lands.
a. Toen ging Azarja, de priester, achter hem aan: Er was moed voor nodig om een koning te confronteren, een erfgenaam van koning David, een bevelhebber van de legers van Juda. Toch wist Azaria, de priester, dat de misdaad van koning Uzzia zo groot was, dat het deze confrontatie rechtvaardigde.
b. Het is niet aan jou, Uzzia, om wierook te branden voor de HEERE, maar aan de priesters: Azaria riep Uzzia eenvoudig op om dit al lang bestaande principe te erkennen. God verklaarde duidelijk dat alleen de nakomelingen van Aäron tot Hem konden komen als priesters (met uitzondering van het priesterschap volgens Melchizedek, tot welk priesterschap Jezus behoorde).
c. Toen werd Uzzia woedend… de melaatsheid brak uit op zijn voorhoofd: Met zijn hoofd vol trots en woede, begon Uzzia melaatsheid op zijn hoofd te zien uitbreken. Ongetwijfeld zag hij het probleem voor het eerst in de gezichten van de ontzette priesters die naar de melaatsheid keken toen die voor het eerst op zijn gezicht verscheen.
i. “De melaatsheid rees zelfs op in zijn voorhoofd, zodat hij zijn schaamte niet kon verbergen; hoewel het waarschijnlijk is dat het ook in de rest van zijn lichaam was.” (Poole)
ii. “Ondanks de ernst van wat Uzzia had gedaan, handelt God nog steeds niet totdat Uzzia ‘woedend’ wordt, een nadrukkelijk woord dat twee keer voorkomt in vers 19. Gods rechtvaardige woede breekt pas uit tegen de menselijke opstandige woede.” (Selman)
d. Inderdaad haastte hij zich ook om eruit te komen, omdat de HERE hem geslagen had: Uzzia wilde niet luisteren naar de Bijbelse geboden en gebruiken die hem verboden de tempel binnen te gaan en wierook te offeren. Hij wilde niet luisteren naar de berispingen en waarschuwingen van de priesters. Toch luisterde hij wel naar het oordeel van God tegen hem, en hij haastte zich uiteindelijk om eruit te komen.
e. Koning Uzzia was melaats tot op de dag van zijn dood: Uzzia kwam de tempel binnen als een arrogante koning, en hij vertrok als een vernederde melaatse en bleef dat voor de rest van zijn leven. Hij kon zelfs niet in de buitenste voorhoven van de tempel komen, die eens voor hem openstonden zoals voor andere aanbidders (hij was afgesneden van het huis des HEREN). Door deze grens te overschrijden, vond hij zijn vrijheid meer beperkt dan ooit tevoren.
i. “Het was een vreeselijke slag van God. De dood was de feitelijke straf die door de wet voor zijn misdaad werd opgelegd (Numeri 18:7), en melaatsheid was werkelijk dat – een levende dood, verlengd en geïntensiveerd.” (Knapp)
ii. “Hij die zich niet tevreden kon stellen met Gods toelating, maar zich de plaats en het ambt van de priester toe-eigende, wordt nu beroofd van het voorrecht van het gemeenste van zijn volk, een rechtvaardig en zeer passend oordeel.” (Poole)
3. (22-23) De dood en begrafenis van koning Uzzia.
Nu de rest van de daden van Uzzia, van het eerste tot het laatste, schreef de profeet Jesaja, de zoon van Amoz. Zo rustte Uzzia bij zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen op het grafveld, dat aan de koningen behoorde, want zij zeiden: “Hij is melaats.” Toen regeerde Jotham, zijn zoon, in zijn plaats.
a. De rest van de daden van Uzzia, van de eerste tot de laatste, schreef de profeet Jesaja, de zoon van Amoz: Deze band tussen Jesaja en Uzzia wordt opgemerkt in Jesaja 6:1, wanneer de dood van de koning bijdroeg tot de roeping van de profeet: In het jaar dat koning Uzzia stierf, zag ik de Here zitten op een troon (Jesaja 6:1).
i. Het is belangrijk om de regering van Uzzia in zijn geheel te beschouwen:
– Hij begon zijn regering toen hij slechts 16 jaar oud was.
– Hij regeerde 52 jaar.
– Over het geheel genomen was hij een goede en sterke koning die Israël naar vele militaire overwinningen leidde en die een energieke bouwer en visionair was.
– Ondanks dit alles kende Uzzia een tragisch einde.
ii. Daarom, toen Jesaja schreef dat hij geroepen werd in het jaar dat koning Uzzia stierf, zei hij veel. Het is om te zeggen, “In het jaar dat een grote en wijze koning stierf.” Maar het is ook te zeggen: “In het jaar stierf een groot en wijs koning die een tragisch einde kende.” Jesaja had veel reden om ontmoedigd en gedesillusioneerd te zijn bij de dood van koning Uzzia, omdat een groot koning was heengegaan, en omdat zijn leven tragisch was geëindigd. Maar ondanks dit alles zag hij de tronende HEERE God, die groter was dan welke aardse koning ook.
b. Want zij zeiden: “Hij is melaats”: Dit is een droevige en enigszins ongelukkige samenvatting van een meestal grote koning van Juda; toch toont het de grote kosten en tragedie van het niet goed eindigen, en dat late fouten en schandalen een heel leven of een hele carrière kunnen kleuren.
i. “Dit is de laatste van drie opeenvolgende regeerperioden die worden afgesloten met een periode van ongehoorzaamheid en rampspoed, en het lijkt erop dat niets Juda en hun koningen kan weerhouden om af te glijden naar zonde en oordeel. Afgoderij, verwerping van de profeten, geweld en hoogmoed herhalen zich met verwoestende regelmaat.” (Selman)
ii. “Hoewel Uzzia’s trots de ballingschap niet veroorzaakte, is het een uitstekende illustratie van waarom de ballingschap uiteindelijk tot stand kwam. Vanaf nu is Juda’s einde definitief in zicht.” (Selman)
iii. “De verwijzing naar een aparte begraafplaats kan worden bevestigd door een ossuarium-inscriptie uit de Hasmonee-periode: ‘Hier werden de beenderen van Uzzia, koning van Juda, gebracht en niet verplaatst.'” (Selman)
iv. “Ik heb lang genoeg geleefd om te constateren dat de grootste fouten die ooit begaan zijn door belijdend christelijke mannen, niet begaan worden door jonge mensen. Het doet mij veel pijn te bedenken dat de ergste gevallen van afvalligheid en afvalligheid die ik ooit in deze kerk heb gezien, door oude mannen en mannen van middelbare leeftijd zijn begaan, – niet door jonge mensen; want op de een of andere manier kennen de jonge mensen, als zij werkelijk van God zijn onderwezen, hun zwakheid, en daarom roepen zij tot God om hulp; Maar het gebeurt dikwijls dat meer ervaren mensen beginnen te denken dat zij niet zullen vervallen in de fouten en dwaasheden van de jongeren; en het kan mij niet schelen hoe oud een man mag zijn – zelfs al waren er zeven eeuwen over zijn hoofd gegaan:Als hij op zichzelf zou gaan vertrouwen, zou hij een dwaas zijn, en spoedig zou hij een pijnlijke val maken.” (Spurgeon)