Dit was een van de eerste besluiten van het Britse Parlement die een echte impuls gaf aan de smokkel in de koloniën van New England. Tegelijkertijd bevorderde het de corruptie onder douanebeambten. Om de koloniale handel met andere landen dan Groot-Brittannië, vooral Frankrijk, hard aan te pakken, stelde de regering een nieuwe wet in op buitenlandse melasse.
De Molasses Act van 1733 werd door het Britse Parlement uitgevaardigd op de 13 koloniën van Amerika met het doel haar suikerplantages in West-Indië te beschermen. Deze wet was niet bedoeld om inkomsten te genereren, maar maakte deel uit van het toenmalige handelsbeleid van Engeland en was een voortzetting van de Navigation Acts. Melasse werd in grote hoeveelheden ingevoerd door de kolonies en vooral door New England, waar het werd gebruikt om rum te maken die vervolgens naar de rest van de kolonies werd uitgevoerd; het was een zeer winstgevende en bloeiende handel. Niet alleen de kolonies in New England importeerden melasse uit Jamaica en Barbados, maar ook uit niet-Britse plantages zoals Santo Domingo en Martinique, kolonies van respectievelijk Spanje en Frankrijk. De Britten voerden aan dat hun kolonies in West-Indië genoeg produceerden om hun kolonies te bevoorraden.
Suikerrietplantages in West-Indië om het suikerriet te verwerken tot suiker en melasse
De Britse suikerriettelers konden niet met succes concurreren tegen de vruchtbaardere gronden van de Franse en Spaanse kolonies in West-Indië. In plaats van eerlijke handel wilden de Britse producenten hun markt beschermen en lobbyden bij het parlement voor een belasting op buitenlandse melasse. Op 25 december 1733 werd de Molasses Act van kracht, waarbij een heffing van 6d per gallon werd ingesteld op melasse die uit niet-Britse koloniën werd ingevoerd.
De rumfabrikanten vreesden dat de aanvoer van melasse en de hogere prijs ervan hun productiecapaciteit zouden aantasten en daardoor marktaandeel zouden verliezen op een toch al concurrerende markt. Als de heffing werd betaald, zou deze 100% van de waarde bedragen. Koloniale zakenlieden omzeilden deze wet door melasse uit Franse en Spaanse koloniën te smokkelen tegen een goedkopere prijs. Het gebruikelijke smeergeld om in New York en Massachusetts in te klaren bedroeg een halve penny per gallon. Deze handel floreerde vele jaren, maar de Britse autoriteiten handhaafden de wet niet serieus.
De wet bracht in het eerste jaar 330 pond sterling op, een bedrag dat in de periode 1738-1741 daalde tot 76 pond per jaar, veel minder dan de administratiekosten.
In 1763 stelde Charles Townshend, toen voorzitter van de Board and Trade, voor om de wet te gebruiken om inkomsten uit de koloniën te verwerven. Hij wilde het belastingtarief verlagen van 6d naar 2d per gallon melasse. Het doel was handelaren de lagere belasting te laten betalen in plaats van te smokkelen en de inning ervan af te dwingen met de Hovering Act van 1763. Het jaar daarop werd de Melasses Act vervangen door de Sugar Act, waarbij de belasting op 3d werd gesteld.