“Er is geen duidelijk antwoord over de vraag of autisme wordt veroorzaakt door genetica of door omgevingsinvloeden,” zei Kristina Aldridge, hoofdauteur en assistent-professor anatomie in de MU School of Medicine en het Thompson Center for Autism and Neurodevelopmental Disorders. “Als we kunnen vaststellen wanneer deze gezichtsveranderingen optreden, kunnen we bepalen wanneer autisme zich bij een kind begint te ontwikkelen. Het kennen van dat tijdstip kan ons leiden tot het identificeren van een genetische oorzaak, een venster van de tijd waarin het embryo vatbaar is voor een omgevingsfactor, of beide.”
Aldridge en collega’s vonden de volgende duidelijke verschillen tussen gezichtskenmerken van kinderen met autisme en die van typisch ontwikkelende kinderen:
- Kinderen met autisme hebben een breder bovengezicht, inclusief bredere ogen.
- Kinderen met autisme hebben een korter middengebied van het gezicht, inclusief de wangen en neus.
- Kinderen met autisme hebben een bredere of bredere mond en filtrum – de kloof onder de neus, boven de bovenlip.
Ze zegt dat dit subtiele verschillen zijn die onderzoekers in staat zullen stellen om mensen met autismespectrumstoornissen verder te bestuderen.
Aldridge analyseerde 64 jongens met autisme en 41 normaal ontwikkelende jongens in de leeftijd van acht tot 12 jaar oud, met behulp van een camerasysteem dat een 3-D beeld van het hoofd van elk kind vastlegt. Vervolgens bracht ze 17 punten op het gezicht in kaart, zoals de ooghoek en de kloof in de bovenlip. Toen Aldridge de totale geometrie van het gezicht berekende met behulp van deze punten, en kinderen met autisme en normaal ontwikkelende kinderen vergeleek, vond ze statistisch significante verschillen in gezichtsvorm.
Inzicht in het feit dat mensen met autisme statistisch verschillende gezichtskenmerken hebben, stelt onderzoekers in staat zich te richten op de onderliggende oorzaken van autisme, zei Aldridge. Bovendien identificeerde de studie twee groepen kinderen met autisme die verder verschillende gezichtskenmerken vertonen die voorkomen bij kinderen met specifieke kenmerken van autisme, zoals gedragsproblemen, taalniveau en repetitief gedrag. Het identificeren van deze subgroepen binnen de groep kinderen met autisme maakt een betere studie mogelijk van deze kinderen en waarom autisme zo variabel is.
“Dit onderzoek zou niet mogelijk zijn zonder de kinderen en hun gezinnen die hebben deelgenomen,” zei Aldridge. “Hun hulp is essentieel om het onderzoek vooruit te helpen en ons te helpen autisme beter te begrijpen, en hoe we betere behandelingen kunnen ontwikkelen. We zijn ook dank verschuldigd aan de Universiteit van Missouri’s Thompson Center for Autism and Neurodevelopmental Disorders voor hun steun aan dit project en de zorg die het biedt aan kinderen met autisme en hun gezinnen in Missouri.”
De studie werd gepubliceerd in Molecular Autism. Aldridge werkte samen met Ian George, een afgestudeerde student aan de School of Medicine; Kimberly Cole, een onderzoekstechnicus aan de School of Medicine; Jordan Austin, een senior in het College of Arts and Science; T. Nicole Takahashi, projectdirecteur bij het Thompson Center for Autism and Neurodevelopmental Disorders; Ye Duan, universitair hoofddocent computerwetenschappen in het College of Engineering en het Thompson Center; Judith Miles, professor emerita in de School of Medicine en het Thompson Center. Het gehele team is verbonden aan het Thompson Center. Dit onderzoek werd ondersteund door een Autism Spectrum Disorder Research Program grant, de Simons Foundation en de Thompson Center Research Scholar Funds.